ECLI:NL:CRVB:2025:1836

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
23/3419 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering aan appellant met toegenomen beperkingen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen per 2 augustus 2021. Appellant, die zich op 16 april 2018 ziekmeldde met schouderklachten, heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak minder dan 35% arbeidsongeschikt is. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv in stand gelaten. De Raad heeft de argumenten van appellant in hoger beroep herhaaldelijk besproken en geconcludeerd dat deze niet slagen. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 november 2023, 22/4685 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv aan appellant terecht per 2 augustus 2021 geen WIA-uitkering heeft toegekend. Appellant vindt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zijn beperkingen zijn onderschat. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R. Joosen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 27 oktober 2025 heeft mr. Joosen zich als gemachtigde aan de zaak onttrokken.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 oktober 2025. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als orderpicker voor 40 uur per week. Op 16 april 2018 heeft hij zich ziekgemeld met schouderklachten. Bij besluit van 14 augustus 2020 heeft het Uwv geweigerd appellant na afloop van de voorgeschreven wachttijd met ingang van 13 april 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 27 november 2020 nietontvankelijk verklaard, omdat het te laat is ingediend. Het beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van 20 juli 2021 ongegrond verklaard.
1.2.
Het Uwv heeft appellant per 13 april 2020 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Appellant heeft zich op 2 augustus 2021 bij het Uwv gemeld met toegenomen schouderklachten (beiderzijds), linkerenkelklachten, rechterknieklachten, onderrugklachten (links) en psychische klachten per die datum. Na onderzoek door een arts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 15 februari 2022 geweigerd appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat de beperkingen van appellant (uit dezelfde oorzaak) weliswaar zijn toegenomen binnen vijf jaar na de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling per 13 april 2020, maar appellant daarmee nog steeds minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 29 augustus 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door appellant gestelde klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Wat appellant in beroep heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gegeven te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Niet gebleken is dat appellants beperkingen in de FML van 21 juli 2022 zijn onderschat. De beroepsgrond dat meer beperkingen moeten worden aangenomen, slaagt niet. De rechtbank is daarom uitgegaan van de belastbaarheid zoals die is vastgelegd in de FML van 21 juli 2022. De rechtbank heeft geen reden gezien om te oordelen dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. In de rapporten van de arbeidsdeskundigen is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellant de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Dit betekent dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is, zodat hij geen recht heeft op een WIA-uitkering per 2 augustus 2021.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat zijn psychische en fysieke beperkingen zijn onderschat. Hij heeft hierbij wederom verwezen naar het dagverhaal en de brief van Fivoor van 10 juni 2022, waaruit blijkt dat bij appellant een licht verstandelijke beperking is vastgesteld en dat hij niet (geheel) zelfstandig kan functioneren. Appellant heeft daar in hoger beroep aan toegevoegd dat hij inmiddels is aangemeld bij een psycholoog voor een onderzoek naar een autisme spectrum stoornis (ASS). Dit zou tot aanvullende beperkingen kunnen leiden. De geduide functies zijn dan ook niet geschikt voor appellant.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Op grond van artikel 55, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wet WIA ontstaat het recht op een WGA-uitkering op de dag dat de verzekerde gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, als hij op de dag daaraan voorafgaand minder dan 35% arbeidsongeschikt was en de gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid intreedt binnen vijf jaar na de in artikel 54, tweede lid, bedoelde dag en voortkomt uit dezelfde oorzaak als op grond waarvan hij gedurende de wachttijd ongeschikt was tot het verrichten van zijn arbeid.
5.2.
In geschil is de vraag of het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 2 augustus 2021 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij met toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
5.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. De Raad voegt daaraan het volgende toe.
5.4.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij op de wachtlijst staat voor een psychologisch onderzoek naar een ASS. Deze diagnose zou volgens appellant tot het aannemen van aanvullende beperkingen kunnen leiden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het gegeven dat appellant op een wachtlijst staat om nader te worden onderzocht op een mogelijke diagnose, leidt op zichzelf nog niet tot het aannemen van aanvullende beperkingen. Appellant heeft daarnaast, ondanks daartoe verleend uitstel, geen aanvullende informatie over dit onderzoek of een eventuele behandeling bij een psycholoog verstrekt. Het Uwv heeft hiermee terecht geen rekening gehouden bij de beoordeling.

Conclusie en gevolgen

5.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet, slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van S.P.A. Elzer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025.

(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) S.P.A. Elzer