ECLI:NL:CRVB:2025:1833

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
12 december 2025
Zaaknummer
25/483 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van het Uwv om hem een WIA-uitkering toe te kennen. Appellant, die zich ziekmeldde met knieklachten en een totale knieprothese heeft gekregen, stelde dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Het Uwv weigerde de uitkering omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 februari 2025, 24/3824 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant per 8 november 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant is het medisch onderzoek onzorgvuldig geweest en zijn de beperkingen onderschat. Hij kan de geselecteerde functies niet vervullen. Appellant vindt dat hij volledig arbeidsongeschikt is. De Raad volgt het standpunt van appellant niet en komt tot het oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat de beperkingen juist zijn vastgesteld. Het Uwv heeft terecht geen WIA-uitkering toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I. Rhodes, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 oktober 2025. Namens appellant is verschenen mr. T.S. Brinkman, advocaat. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als medewerker schoonmaak voor 34,50 uur per week. Op 10 november 2020 heeft hij zich ziekgemeld met knieklachten. Appellant is op 25 februari 2021 geopereerd en heeft links een totale knieprothese gekregen. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft een verzekeringsarts appellant gesproken op een telefonisch spreekuur en dossierstudie verricht. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 augustus 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en heeft vervolgens voor appellant passende functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 21 augustus 2023 geweigerd appellant met ingang van 8 november 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 20 juni 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een arts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Uit rechtspraak [1] volgt dat een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht, ook een spreekuurcontact kan zijn waarmee wordt voldaan aan de eisen van zorgvuldigheid. Ook bij een spreekuur dat via een telefoon-/beeldverbinding plaatsvindt, geldt echter onverkort dat het onderzoek zorgvuldig moet zijn. Zo nodig zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep moeten (kunnen) motiveren waarom van een fysiek (lichamelijk en/of psychisch) onderzoek kon worden afgezien, zeker als op dat gebied gronden zijn aangevoerd. In de primaire fase heeft een telefonisch spreekuurcontact plaatsgevonden door een verzekeringsarts. Met het rapport van 5 augustus 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd waarom van een fysiek spreekuur kon worden afgezien en er sprake is van een zorgvuldig medisch onderzoek. De verzekeringsarts heeft een eigen anamnese verricht en beschikte daarnaast over voldoende specialistische informatie uit de curatieve sector. De arts bezwaar en beroep heeft een adequaat onderzoek verricht, waarbij naast een anamnese ook een aanvullend lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd in haar motivering dat een nader lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts zelf geen andere bevindingen had opgeleverd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor twijfel aan de voor appellant vastgestelde belastbaarheid. Appellant heeft ook geen (nieuwe) medische stukken overgelegd. De rechtbank is niet gebleken dat appellant gelet op de beperkingen in de FML de geselecteerde functies niet kan verrichten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest, omdat hij zowel in de primaire fase als in de bezwaarfase niet gezien is door een verzekeringsarts, terwijl hij daar wel in de bezwaarfase uitdrukkelijk om verzocht heeft. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant als gevolg van de belasting van zijn linkerknie klachten heeft gekregen van zijn rug. Appellant heeft voor de pijn Tramadol gekregen. Gezien de linkerknieklachten kan verwacht worden dat appellant zijn rechterknie zou overbelasten waardoor onderzoek van de rechterknie voor de hand had gelegen en de beperkingen zijn onderschat. Dit onderzoek heeft de verzekeringsarts niet verricht. Inmiddels loopt appellant met een kruk. Het standpunt van het Uwv dat de arts bezwaar en beroep het lichamelijk onderzoek lege artis heeft uitgevoerd, volgt appellant niet. Appellant heeft gesteld dat een arts bezwaar en beroep niet de specialisatie van een verzekeringsarts heeft. Het medisch onderzoek is dan ook niet zorgvuldig geweest.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5.1.
Van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid van een verzekerde is op grond van artikel 5 van de Wet WIA sprake als hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van onder meer ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.2.
In geschil is de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in de zin van de Wet WIA terecht met ingang van 8 november 2022 heeft vastgesteld op minder dan 35% en terecht heeft geweigerd aan hem een WIA-uitkering toe te kennen.
5.3.1.
Wat appellant in hoger beroep over de zorgvuldigheid van de medische beoordeling heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze grond in de aangevallen uitspraak gemotiveerd besproken en afgewezen. De overwegingen hieromtrent van de rechtbank worden onderschreven. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
5.3.2.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldverbinding is verricht kan worden beschouwd als een spreekuurcontact. [2] Wel zal in ieder geval sprake moeten zijn van een zorgvuldig onderzoek. In dit geval heeft de primaire verzekeringsarts appellant gesproken op een telefonisch spreekuur en een uitgebreide anamnese afgenomen waaruit de medische geschiedenis blijkt en de klachten als gevolg van de linkerknieprothese en de rug uitgebreid zijn uitgevraagd. De verzekeringsarts heeft op grond van de door appellant aangegeven belemmeringen en medische informatie uit 2020 en 2021 van de orthopedisch chirurg vele fysieke beperkingen vastgesteld. Vervolgens heeft in bezwaar een arts bezwaar en beroep appellant gezien op een hoorzitting en een uitvoerig lichamelijk onderzoek aan de knieën en de rug verricht. Vervolgens zijn de in dit rapport getrokken conclusies nog getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoet aan de daarvoor geldende zorgvuldigheidsvereisten.
5.3.3.
In het rapport van 5 augustus 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de bevindingen van de arts bezwaar en beroep aansluiten bij het klachtencomplex en het klinisch beeld zoals deze uit de informatie van de curatieve sector naar voren komt. Er is daarom volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden om dit onderzoek opnieuw te laten verrichten door een verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dit standpunt kan worden gevolgd. Daarbij is van belang dat de verzekeringsarts er blijk van heeft gegeven op de hoogte te zijn geweest van de aard van alle relevante door appellant geclaimde klachten en alle aanwezige medische informatie inzichtelijk heeft betrokken bij de beoordeling en dat de arts bezwaar en beroep vervolgens in bezwaar nog een adequaat onderzoek heeft verricht. Verder is van belang dat appellant noch in bezwaar, noch in beroep of hoger beroep zijn stelling dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn klachten met nadere medische gegevens heeft onderbouwd. Met de rechtbank wordt dan ook geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht.
5.4.
Met de rechtbank wordt verder geoordeeld dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellant hieromtrent afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025.

(getekend) M.E. Fortuin

(getekend) J.A. Adjei-Asamoah

Voetnoten

1.CRvB 23 juni 2021, ECLl:NL:CRVB:2021:1491.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.