ECLI:NL:CRVB:2025:1829

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2025
Publicatiedatum
11 december 2025
Zaaknummer
25/215 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid van appellante

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de toekenning van een WGA-uitkering aan appellante, waarbij het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 37,61%. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de geselecteerde functies niet vervullen. De Raad heeft de argumenten van appellante niet gevolgd en geoordeeld dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De Raad heeft de medische en arbeidskundige grondslagen van de beslissing van het Uwv beoordeeld en geconcludeerd dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd, medisch geschikt zijn voor appellante. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet voldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor haar stellingen over extra beperkingen en dat de door het Uwv vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 maart 2023 juist is. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen reden is om aan te nemen dat appellante meer beperkt moet worden geacht dan in de FML is vastgelegd. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 december 2024, 23/2634 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 11 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 4 oktober 2022 terecht heeft vastgesteld op 37,61%. Appellante vindt dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet kan vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Aslan, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 5 november 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Aslan en [naam] . Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als secretaresse voor 34,71 uur per week. Op 6 oktober 2020 heeft zij zich vanuit een situatie van werkloosheid ziekgemeld met fysieke en mentale klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 november 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk, vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 37,61%. Het Uwv heeft bij besluit van 15 november 2022 aan appellante met ingang van 4 oktober 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 37,61%.
1.2.
Bij besluit van 24 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een gewijzigde FML van 16 maart 2023 vastgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens één van de onder de SBC-code 111180 productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) geselecteerde functies laten vervallen en heeft binnen die code een andere passende functie geselecteerd. Op basis van de drie functies met de hoogste lonen heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 37,61%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft onder toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft wel aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft overwogen dat volgens de Basisinformatie Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) sprake is van beperkingen op item 1.6 van de FML, wanneer iemand niet zonder hulp en steun van anderen in staat is zijn activiteiten te starten, uit te voeren en te beëindigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 4 december 2023 gemotiveerd dat appellante bijvoorbeeld in staat is tot zelfverzorging en om zelf met de auto naar een afspraak te komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellante niet met medische stukken heeft onderbouwd dat zij niet in staat is voor zichzelf te zorgen. Dat zij voor bijvoorbeeld haar dagelijks boodschappen hulp inroept, is daartoe onvoldoende. De stelling van appellante, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding had moeten zien om een beperking aan te nemen ten aanzien van een verhoogd persoonlijk risico (item 1.8.6) vanwege haar gebruik van Tramadol, heeft de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank heeft overwogen dat appellante het middel Tramadol af en toe gebruikt en zij heeft niet gesteld last te hebben van bijwerkingen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarom kunnen volstaan met een beperking op beroepsmatig chauffeurswerk. De rechtbank heeft ook geconcludeerd dat, waar appellante heeft gesteld dat sprake is van een verstoorde prikkelverwerking ten aanzien van visuele prikkels, de verzekeringsarts bezwaar en beroep dit gemotiveerd heeft weersproken. De rechtbank acht in beroep navolgbaar gemotiveerd dat met de omschreven beperking ten aanzien van de activiteiten van anderen (item 1.8.1) voldoende rekening is gehouden met de medisch onderbouwde klachten van appellante. Hiervoor zijn beperkingen aangenomen met betrekking tot de contacten met anderen en auditieve prikkels. Appellante is namelijk wel in staat auto te rijden of televisie te kijken en de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidt de klachten van appellante ten aanzien van de verwerking van prikkels dan ook als klachten die zich voordoen bij drukte. Dit medisch oordeel is mede gebaseerd op informatie van appellante en haar psycholoog. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken van aanwijzingen dat appellante meer beperkt moet worden geacht wat betreft visuele mogelijkheden. Wat de fysieke klachten van appellante betreft heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 7 februari 2024 heeft toegelicht dat appellante een AC-luxatie heeft doorgemaakt aan de linkerschouder, waarbij het gewricht tussen haar sleutelbeen en gehele schoudergewricht ontwricht is geweest. Vervolgens is een deel van het sleutelbeen in 2021 verwijderd, waarna zij nog resterende pijnklachten in het gehele gebied van de linkerschouder ervaart. Er is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep sprake van een discrepantie tussen deze klachten en de bevindingen bij het orthopedisch onderzoek. Specifieke afwijkingen aan de nek, arm en handen bij appellante zijn niet vastgesteld. Er is tijdens het spreekuur niet gebleken van bewegingsbeperkingen in het linkerschoudergewricht, behoudens beperkingen bij adductie. Er zijn geen gespannen spieren in de nek of schouderregio. Ook de orthopeed heeft geen ernstige afwijkingen gevonden. Dit betekent volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat vrijwel alle bewegingen van de linkerschouder mogelijk zijn en dat er daarom geen beperkingen zijn in het gebruik van de nek en de linkerarm zelf noch de elleboog. Alleen bewegingen die het gebruik van het linker sleutelbeen noodzaken, is beperkt qua frequentie. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kunnen volgen in zijn standpunt dat weliswaar de diagnose ‘pijn in de bovenste extremiteit’ is gesteld, maar dat dit in het geval van appellante voortkomt uit haar sleutelbeen. Niet is met medische informatie onderbouwd dat de pijnklachten van appellante voortkomen uit de arm, nek of schouder of dat beperkingen bestaan voor (frequent) reiken (zonder te eleveren). De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om aan het medisch oordeel te twijfelen, dat een urenbeperking niet is aangewezen. Appellante heeft geen objectieve medische stukken heeft overgelegd die afbreuk doen aan dat oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Volgens de rechtbank heeft het Uwv het bestreden besluit ook voorzien van een voldoende deugdelijke arbeidskundige grondslag.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft aangevoerd dat er voldoende redenen zijn om aan te nemen dat zij (nog steeds) beperkt is ten aanzien van het zelfstandig handelen. De in het kader van de beoordeling voor de Wajong in 2014 vastgestelde beperkingen zijn nog steeds van toepassing. Appellante gaat uit zichzelf meestal niet door tot het gestelde doel bereikt is en doet niet zelf tijdig een beroep op hulp van anderen wanneer de situatie dat gebiedt. Appellante heeft ook haar standpunt gehandhaafd, dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen beperking in de FML hebben aangenomen ten aanzien van het item 1.8.6, in verband met het gebruik van Tramadol. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hiervoor wel een beperking aangenomen ten aanzien van beroepsmatig chauffeurswerk. Appellante is van mening dat ook uit preventieve overwegingen een beperking op dit item zou moeten worden vastgelegd, vanwege de negatieve invloed die Tramadol kan hebben op het reactie- en concentratievermogen. Appellante handhaaft haar standpunt dat de beperking die de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het item 1.8.1 heeft toegekend ook had moeten zien op visuele drukte/prikkels en niet alleen op auditieve prikkels. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangegeven dat er in ieder geval geen sprake mag zijn van veel mensen die heen en weer lopen en die veel praten in de directe omgeving van appellante. Er mag ook geen sprake zijn van veel verschillende activiteiten rondom appellante. Dit is in feite een beperking die betrekking heeft op visuele prikkels. Deze specifieke beperking maakt in ieder geval de functies productiemedewerker textiel (geen kleding) en assemblagemedewerker elektrotechnische producten ongeschikt voor appellante. Appellante blijft van mening dat er ook voldoende redenen zijn om een beperking ten aanzien van frequent reiken tijdens het werk (item 4.8) toe te kennen, met name vanwege haar schouderklachten. Appellante kan het niet volgen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van item 4.7 aanneemt dat sprake is van problemen ten aanzien van de schouder, terwijl er in het kader van item 4.8 wordt gesteld dat hiervan geen sprake zou zijn. Zonder het gebruik van de schouder kan men een reikbeweging niet maken. Nu appellante een bewegingsbeperking heeft van de linkerschouder en zij hierdoor haar linkerschouder niet onbeperkt kan gebruiken, had de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook voldoende reden moeten zien voor een beperking ten aanzien van frequent reiken. Appellante heeft ook haar standpunt gehandhaafd dat er voldoende reden is voor een urenbeperking. Van belang acht zij daarbij dat bij de in 2014 uitgevoerde Wajong-beoordeling een urenbeperking is aangenomen van twintig uur per week, vier uur per dag. De algehele gezondheidssituatie is verslechterd ten opzichte van de situatie ten tijde van de Wajong-beoordeling. Er is derhalve geen enkele reden om aan te nemen dat de in 2014 aangenomen urenbeperking in 2022 niet meer van toepassing zou zijn.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 37,61% terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
5.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, is in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd en vormt geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. De rechtbank heeft de beroepsgronden in de aangevallen uitspraak afdoende besproken en overtuigend gemotiveerd waarom deze niet slagen. Daaraan wordt naar aanleiding van wat in hoger beroep naar voren is gebracht en ter zitting van de Raad is besproken het volgende toegevoegd.
5.3.
Wat betreft zelfstandig handelen heeft appellante ook in hoger beroep niet met medische informatie onderbouwd dat zij op 4 oktober 2022 beperkt moet worden geacht op dit item. Onder verwijzing naar het CBBS, waar ‘zelfstandig handelen in het dagelijks functioneren’ is gedefinieerd als: ‘het zonder hulp en steun van anderen in staat zijn activiteiten te starten, uit te voeren en te beëindigen’ zag de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen reden voor een beperking. Hierbij is gewezen op verschillende activiteiten van appellante rond de datum in geding.
5.4.
De beroepsgrond dat preventief een beperking aangenomen had moeten worden op persoonlijk risico omdat appellante indien nodig Tramadol gebruikt, slaagt evenmin. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante hierdoor niet beperkt is, omdat zij geen bijwerkingen heeft gemeld. Ook heeft zij aangegeven auto te rijden. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgemerkt dat bijwerkingen kunnen optreden, maar dat niet iedereen bijwerkingen heeft. Wel heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep beroepsmatig chauffeurswerk uitgesloten. Naar het oordeel van de Raad is appellante hiermee niet te kort gedaan. Er is geen medische onderbouwing gegeven waaruit volgt dat appellante dusdanige bijwerkingen van het medicatiegebruik heeft dat hiervoor een extra beperking in de FML vastgelegd had moeten worden.
5.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar, naar aanleiding van de toelichting van appellante dat zij gevoelig is voor prikkels en afleiding door activiteiten van anderen, een gewijzigde FML van 16 maart 2023 vastgesteld. Daarin is appellante onder meer aanvullend beperkt geacht op item 1.8.1, zodat zij is aangewezen op werk waarbij zij niet of nauwelijks wordt afgeleid door activiteiten van anderen. Als toelichting heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarbij vermeld: “De cliënt wordt snel afgeleid door auditieve prikkels in de directe omgeving, ook bij eenvoudige en/of routinematige taken.” Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 20 augustus 2024 toegelicht dat er geen aanleiding is om appellante voor alle soorten van prikkels volledig af te sluiten. Het moet alleen niet te druk worden. Dit betekent dat er niet veel verschillende activiteiten moeten plaatsvinden rondom appellante, niet te veel mensen die heen en weer lopen, of die veel praten in de directe omgeving van appellante. Hierbij is de informatie van de psycholoog betrokken, maar ook de eerder aanwezige beschrijving van klachten door appellante. Evenals de rechtbank kan de Raad de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen in deze conclusie. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat er bij appellante geen medisch objectiveerbare stoornissen zijn op basis waarvan beperkingen zouden moeten worden aangenomen in verband met overgevoeligheid voor visuele prikkels wordt onderschreven. Appellante heeft ook in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die aanleiding geven te twijfelen aan de voor haar vastgestelde belastbaarheid.
5.6.
De beroepsgrond van appellante dat beperkingen gelden voor item 4.8, omdat er voor item 4.7 beperkingen zijn aangenomen vanwege problemen ten aanzien van de schouder, slaagt niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in beroep, naar aanleiding van schriftelijke vragen van de rechtbank, toegelicht dat op het spreekuur niet is gebleken dat er bewegingsbeperkingen zijn in het linkerschoudergewricht, behoudens, zoals te verwachten, de beweging van de linkerarm voor het lichaam langs, geheel naar rechts (adductie). Verder zijn er ook geen gespannen spieren in de nek/schouderregio. Daarbij is aangegeven dat de orthopeed evenmin ernstige afwijkingen heeft gevonden. Dit betekent derhalve dat vrijwel alle bewegingen mogelijk zijn van de linkerschouder. Appellante is wel beperkt geacht voor de bewegingen waarvoor het sleutelbeen moet worden ingezet.
5.7.
Appellante heeft haar standpunt dat het Uwv ten onrechte geen urenbeperking heeft aangenomen, onvoldoende onderbouwd. Het feit dat in 2014 bij de beoordeling in het kader van de Wajong wel een urenbeperking is aangenomen, betekent niet dat de verzekeringsartsen bij de WIA-beoordeling per 4 oktober 2022 niet tot een ander oordeel konden komen. De verzekeringsarts heeft appellante wel aangewezen geacht voor regelmatige werktijden en appellante beperkt geacht voor werken in de avond en de nacht.
Arbeidskundige beoordeling
5.8.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde FML van 16 maart 2023 wordt met de rechtbank geoordeeld dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante, gelet op de aan deze functies verbonden belastende aspecten. De door appellante gestelde arbeidskundige gronden ten aanzien van de functies productiemedewerker textiel (geen kleding) (SBC-code 272043) en assemblagemedewerker elektrotechnische producten (SBC-code 267041) houden niet meer in dan de stelling dat er meer medische beperkingen zijn dan door het Uwv zijn aangenomen en deze stelling treft, zoals hiervoor is overwogen, geen doel. Daarbij wordt nog overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de bezwaarfase de functies op de fysieke omgeving en belasting heeft bekeken en beoordeeld, met name op de punten die drukte kunnen geven.

Conclusie en gevolgen

5.9.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de toekenning van de WIA-uitkering aan appellante waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 37,61% in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2025.

(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) D. Semiz