ECLI:NL:CRVB:2025:1814

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
25/201 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 december 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 4 december 2024. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, die begint op de dag na de bekendmaking van de uitspraak. In dit geval was de uitspraak op 4 december 2024 verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van hoger beroep eindigde op 16 januari 2025. Het beroepschrift werd echter pas op 27 januari 2025 ontvangen, wat na de termijn was.

De gemachtigde van appellant stelde dat de termijn voor het indienen van hoger beroep was gaan lopen vanaf een nieuwe verzenddatum van 23 december 2024, omdat de uitspraak op 4 december 2024 retour was gekomen. De Raad oordeelde echter dat de termijn al was aangevangen op 5 december 2024 en dat de gemachtigde, als professionele rechtshulpverlener, op de hoogte was van de geldende termijnen. De Raad volgde het standpunt van de gemachtigde niet en concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Daarom werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard zonder verdere onderzoek.

Uitspraak

Datum uitspraak: 9 december 2025
25/201 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
4 december 2024, 23/3172 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.

OVERWEGINGEN

In artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt. Deze termijn gaat in op de dag nadat de aangevallen uitspraak aan partijen is bekendgemaakt. Dat volgt uit artikel 6:8 van de Awb. Een beroepschrift is tijdig ingediend als het voor het einde van de termijn is ontvangen of als het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Deze regels staan in artikel 6:9 van de Awb. Uit artikel 6:24 van de Awb volgt dat deze bepalingen ook gelden voor het hoger beroep.
Als een beroepschrift na afloop van de beroepstermijn is ingediend, blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van termijnoverschrijding achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Als een partij wordt bijgestaan door een professionele rechtshulpverlener dan komt diens handelen in beginsel voor risico van die partij. Een termijnoverschrijding is in een dergelijk geval doorgaans niet verschoonbaar vanwege de professionaliteit die bij beroepsmatig handelen mag worden verwacht. Op dit uitgangspunt wordt alleen een uitzondering gemaakt als sprake is van (heel) bijzondere persoonlijke omstandigheden aan de zijde van de professionele rechtshulpverlener of als de termijnoverschrijding is veroorzaakt door handelen of nalaten van het bestuursorgaan.
Als het beroepschrift niet tijdig is ingediend en de termijnoverschrijding is niet verschoonbaar, dan moet het hoger beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Belangen die met het materiële geschil zijn gemoeid, zijn bij de beoordeling niet relevant.
De uitspraak waartegen hoger beroep is ingesteld is op 4 december 2024 in afschrift bij aangetekende brief aan partijen toegezonden. Dat betekent dat de termijn om hoger beroep in te stellen is aangevangen op 5 december 2024 en is geëindigd op 16 januari 2025.
Het beroepschrift is op 27 januari 2025 ontvangen en is dus na afloop van de beroepstermijn door de gemachtigde van appellant ingediend. Bij brief van 20 juni 2025 is door de Raad gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
De gemachtigde van appellant heeft daarop via een e-mailbericht van 16 juli 2025 geantwoord dat de op 4 december 2024 aangetekend verzonden uitspraak retour is gegaan naar de rechtbank wegens de problemen die gemachtigde ervaart met het ontvangen van aangetekende post. De rechtbank heeft de uitspraak op 23 december 2024 per gewone post nogmaals aan de gemachtigde verzonden. Omdat de rechtbank in de brief van 23 december 2024, die was gevoegd bij de opnieuw verzonden uitspraak, niet expliciet heeft aangegeven dat met de nieuwe zending geen nieuwe termijn is gaan lopen voor het instellen van hoger beroep, is de gemachtigde ervan uitgegaan dat de hogerberoepstermijn is gaan lopen, te rekenen vanaf de (nieuwe) verzenddatum van 23 december 2024.
Het standpunt van de gemachtigde komt erop neer dat wel tijdig hoger beroep is ingesteld omdat met het opnieuw verzenden op 23 december 2024 van de aangevallen uitspraak vanaf die datum een nieuwe hogerberoepstermijn is aangevangen. De Raad volgt dit standpunt niet. hogerberoepstermijn is gaan lopen vanaf 5 december 2024.
De Raad is van oordeel dat de gemachtigde er verder niet van uit heeft kunnen gaan dat de termijn voor het instellen van hoger beroep in dit geval pas is aangevangen vanaf (de dag na) de toezending op 23 december 2024. Onderaan de aangevallen uitspraak staat immers als verzenddatum 4 december 2024 vermeld en dat een hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden. De gemachtigde is, als professioneel rechtsbijstandverlener, ook op de hoogte van de geldende termijnen. Dat in de aanbiedingsbrief van de rechtbank van 23 december 2024 niet expliciet staat vermeld dat het opnieuw verzenden geen verandering brengt in de hogerberoepstermijn, doet daar niet aan af. Ook voor het overige zijn er geen aanknopingspunten om te stellen dat de gemachtigde uit kon gaan van een nieuwe hogerberoepstermijn.
De gemachtigde heeft de op 23 december 2024 per gewone post nogmaals toegezonden aangevallen uitspraak voorts ontvangen op 3 januari 2025. Dit is nog voor afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep, die eindigde op 16 januari 2025. Er is geen reden aangevoerd waarom niet alsnog binnen de termijn, desnoods op nader aan te voeren gronden, hoger beroep is ingesteld.
Wat de gemachtigde van appellant heeft aangevoerd, bevat dus geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Evenmin heeft de gemachtigde daarmee (heel) bijzondere persoonlijke omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door C.F.E. van Olden-Smit, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 december 2025.
(getekend) C.F.E. van Olden-Smit
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.