ECLI:NL:CRVB:2025:1803
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na bedrijfsongeval
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als stucadoor werkte, heeft zich ziekgemeld na een bedrijfsongeval op 29 juli 2020, waarbij hij ribfracturen en kneuzingen opliep. Na zijn aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatste functie en dat hij 0% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 29 oktober 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Akdeniz, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J.H.H. Fuchs. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend, omdat de medische onderbouwing voldoende was en de geselecteerde functies passend voor appellant werden geacht. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze conclusie. Appellant had geen nieuwe medische informatie ingebracht die zijn standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.