ECLI:NL:CRVB:2025:1803

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
25/289 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na bedrijfsongeval

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als stucadoor werkte, heeft zich ziekgemeld na een bedrijfsongeval op 29 juli 2020, waarbij hij ribfracturen en kneuzingen opliep. Na zijn aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv een medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat appellant niet meer geschikt was voor zijn laatste functie en dat hij 0% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 29 oktober 2025, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E. Akdeniz, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J.H.H. Fuchs. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend, omdat de medische onderbouwing voldoende was en de geselecteerde functies passend voor appellant werden geacht. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad onderschreef deze conclusie. Appellant had geen nieuwe medische informatie ingebracht die zijn standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 10 januari 2025, 23/892 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 27 juli 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. E. Akdeniz, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 oktober 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Akdeniz. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als stucadoor voor 40 uur per week. Hij heeft zich op 29 juli 2020 ziekgemeld na een bedrijfsongeval op het werk. Hij liep daarbij ribfracturen/kneuzingen aan linker lichaamszijde op. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 juli 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk, vervolgens functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid van 0% vastgesteld. Bij besluit van 30 augustus 2022 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 27 juli 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 17 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
1.3.
In beroep heeft appellant medische informatie overgelegd van de huisarts en van behandelaars van het Catharina ziekenhuis, waaronder informatie van de radioloog, neurochirurg, orthopedisch chirurg en neurologen van maart, april en mei 2024. Het Uwv heeft rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 mei 2024 en 17 juli 2024 ingezonden.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.1.1.
Volgens de rechtbank heeft het Uwv de medische beoordeling voldoende gemotiveerd. De informatie van de huisarts was al bekend in bezwaar en is meegewogen. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep uitgelegd dat de informatie geen aanleiding geeft voor het aannemen van verdergaande beperkingen voor de rib- nek- en rugklachten en de bij beweging optredende duizeligheidsklachten. Appellant is vanwege deze klachten al beperkt in de FML. Hij is aangewezen op werk zonder zware fysieke belasting en werk waarbij hij kan vertreden en wisselen van houding. Uit het huisartsenjournaal blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant weliswaar regelmatig bij de huisarts is geweest voor zijn klachten, maar dat er geen substraat (diagnose/medische oorzaak) is vastgesteld op basis waarvan zijn ervaren klachten medisch kunnen worden geobjectiveerd. Bovendien heeft de huisarts een inconsistentie in de presentatie van zijn nekklachten geconstateerd. De rechtbank heeft kennisgenomen van het huisartsjournaal en vindt de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep navolgbaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook voldoende gemotiveerd dat de in beroep verkregen informatie van het Catharina Ziekenhuis geen betrekking heeft op de datum in geding. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat uit de aanwezige medische gegevens blijkt dat herniaklachten pas spelen sinds 2024. Er zijn geen aanwijzingen dat de herniaklachten speelden op de datum in geding. Uit de medische gegevens blijkt namelijk niet dat appellant klachten had passend bij een (beginnende) hernia en op basis van de destijds door appellant aangegeven klachten hebben de medisch specialisten ook geen aanleiding gezien om dit te onderzoeken. Deze conclusies zijn navolgbaar.
2.1.2.
De rechtbank heeft daarnaast geconstateerd dat de informatie van de radioloog al bekend was in bezwaar. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport in bezwaar voldoende gemotiveerd dat er rekening is gehouden met de door de radioloog geconstateerde schouderklachten. In de FML is namelijk een beperking aangenomen voor boven de linkerschouder actief zijn. De rechtbank kan appellant verder niet volgen in zijn standpunt dat hij ook klachten had aan zijn rechterschouder. Dit is namelijk niet uit het onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv en de medische stukken gebleken.
2.1.3.
Appellant wordt ook niet gevolgd in zijn standpunt dat het Uwv beperkingen had moeten aannemen voor zijn psychische klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in bezwaar voldoende gemotiveerd dat hij geen beperkingen aanneemt omdat hij de ervaren beperkingen van appellant in aandacht en geheugen niet heeft waargenomen tijdens het spreekuurcontact. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat appellant in beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn klachten medisch objectiveerbaar zijn, omdat appellant geen medische informatie over deze klachten heeft overgelegd.
2.1.4.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat appellant onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er beperkingen moeten worden aangenomen voor de maag- en darmklachten. Appellant heeft namelijk geen informatie ingebracht op basis waarvan deze klachten medisch geobjectiveerd kunnen worden. Op de zitting is immers vastgesteld dat de informatie van de arts in Turkije niet door appellant is ingebracht in de procedure. De brief van de anesthesioloog is daarnaast van twee jaar na de datum in geding en heeft daarom geen betrekking op de datum in geding.
2.1.5.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een onafhankelijke medische deskundige te benoemen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat appellant voldoende ruimte heeft gehad om de medische bevindingen van de verzekeringsartsen te betwisten. Appellant heeft informatie ingebracht van zijn behandelaars. Hij heeft in voldoende mate weerwoord kunnen bieden aan wat de verzekeringsartsen hebben aangevoerd ter onderbouwing van het bestreden besluit en is daarin niet belemmerd.
2.2.
Volgens de rechtbank heeft het Uwv terecht gesteld dat appellant voldoet aan het gevraagde opleidingsniveau 1, omdat hij in Bulgarije basisonderwijs heeft afgerond. De rechtbank is niet meegegaan met het standpunt van appellant dat hij niet voldoet aan de Nederlandse taalvereisten van de functies. De geselecteerde functies zijn opleidingsniveau 1 en van appellant mag worden verwacht dat hij de voor de functies benodigde mondelinge beheersing van de Nederlandse taal binnen zes maanden aanleert. Daarnaast betreffen het eenvoudige en routinematige functies. Het is vaste rechtspraak dat ook iemand met een beperkte lees- en taalvaardigheid in de Nederlandse taal in staat moet worden geacht deze functies te kunnen vervullen. De rechtbank heeft dan ook geen reden gezien om aan te nemen dat appellant niet in staat is de benodigde opleiding voor de functies te volgen, omdat bij de cursussen minimale eisen worden gesteld aan de taalbeheersing. Voor de functie van inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) wordt de cursus HACCP Hygiënecode intern gevolgd, één keer per jaar, via een computer met begeleiding en duurt anderhalf tot twee uur. Er hoeven alleen beelden gevolgd te worden door te klikken. Het invullen van tekst is niet nodig. Voor de functie van huishoudelijk medewerker gebouwen (SBCcode 111334) wordt een SVS-cursus gevolgd. Dit is een praktijkgerichte instructie die gericht is op basisschoonmaakvaardigheden in de zorg. Deze cursus is veelal gesproken, met interactieve e-learning en wordt afgesloten met een praktijkexamen met mondelinge vragen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij is kort samengevat van mening dat het Uwv een onzorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de medische beperkingen op fysiek en psychisch vlak niet juist zijn vastgesteld. Sinds het bedrijfsongeval, dus al voor de datum in geding, heeft appellant rugklachten. Ten onrechte heeft de rechtbank bepaald dat de rughernia twee jaar na datum in geding is ontstaan. Ter ondersteuning van zijn standpunt verwijst appellant naar de medische informatie die in het rapport van 1 mei 2024 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is samengevat.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
5.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van de gronden in beroep. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
5.3.
Appellant heeft in hoger beroep geen medische informatie ingebracht die aanleiding geeft voor een ander oordeel. Appellant heeft zijn standpunt dat de rughernia al op de datum in geding speelde niet nader onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 1 mei 2024 en 17 juli 2024, na het meewegen van alle informatie van de behandelaars van appellant, genoegzaam onderbouwd dat er geen aanleiding is om per datum in geding een andere inschatting van de FML aan te nemen op fysiek en psychisch vlak.
5.4.
Uitgaande van de juistheid van de beperkingen in de FML van 5 juli 2022 heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt zijn. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om aan appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D.M.A. van de Geijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025.

(getekend) E.W. Akkerman

(getekend) D.M.A. van de Geijn