ECLI:NL:CRVB:2025:1802

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
22/438 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van Wajong-uitkering en arbeidsvermogen van appellant

In deze zaak gaat het om de verlaging van de Wajong-uitkering van appellant van 75% naar 70% van het minimumloon, die door het Uwv is doorgevoerd op basis van de vaststelling dat appellant arbeidsvermogen heeft. Appellant, geboren in 1995, ontvangt sinds 2013 een Wajong-uitkering vanwege een respiratoire aandoening en een lichte verstandelijke beperking. Het Uwv heeft na onderzoek in 2017 geconcludeerd dat appellant arbeidsvermogen heeft, wat leidde tot de verlaging van de uitkering. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij een onafhankelijke deskundige is ingeschakeld die bevestigde dat appellant op 1 januari 2018 over arbeidsvermogen beschikte. Appellant is het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij stelt dat hij 24-uurszorg nodig heeft en dat dit zijn mogelijkheden tot arbeidsparticipatie belemmert. De Raad heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft. De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de verlaging van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 30 december 2021, 18/399 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 10 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de Wajong‑uitkering van appellant met ingang van 1 januari 2018 heeft verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. O. Sahin, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn hoger beroep een rapport overgelegd van psychiater J. Terpstra van 2 mei 2023. Het Uwv heeft hierop gereageerd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 29 oktober 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Sahin. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1995, ontvangt sinds 20 juni 2013 in verband met een respiratoire aandoening en een lichte verstandelijke beperking een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2010).
1.2.
Met ingang van 1 januari 2015 is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 2015) in werking getreden. Na een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 3 augustus 2017 vastgesteld dat appellant arbeidsvermogen heeft, als gevolg waarvan de Wajong‑uitkering met ingang van 1 januari 2018 wordt verlaagd van 75% naar 70% van het minimumloon.
1.3.
Bij besluit van 20 december 2017 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant tegen het besluit van 3 augustus 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen nadat zij verzekeringsarts M.M. Wolff-van der Ven als onafhankelijk deskundige heeft benoemd om verslag uit te brengen over de gezondheidssituatie van appellant op 1 januari 2018.
2.1.
Deze deskundige heeft op 3 april 2019 rapport uitgebracht. Benoemd is de sterk beperkte longfunctie van appellant en dat hij een huisstofmijtallergie en scoliose heeft. Verder is de intelligentie van appellant bepaald op zwakbegaafd niveau, wat wil zeggen nog boven het niveau dat geldt als licht verstandelijk beperkt. Dit intelligentieniveau is zeker niet zo laag dat appellant niet leerbaar zou zijn en ook is het volgens deze deskundige niet zo dat appellant vanwege motorische problemen niet in staat zou zijn om zelf de noodzakelijke handelingen tot zelfzorg te verrichten. Gelet op het beschreven intelligentieniveau, de aanwezige en beschreven leerbaarheid en het ontbreken van andere verklarende (psycho)pathologie kan niet gesteld worden dat appellant om medische redenen niet in staat zou zijn om een eenvoudige taak uit te voeren. Ook is er om deze reden geen medische grond om te stellen dat appellant geen werknemersvaardigheden zou (kunnen) hebben. Indien er voorts rekening gehouden wordt met de beperkingen ten aanzien van fysieke en mentale belasting, dan moet appellant ook in staat geacht worden binnen de gestelde grenzen een uur aaneen actief te zijn voor tenminste vier uur per dag. De deskundige heeft geconcludeerd dat er geen medische gronden zijn waarom appellant op 1 januari 2018 niet zou voldoen aan de gestelde criteria voor het hebben van arbeidsvermogen. In een reactie op de door appellant naar voren gebrachte zienswijzen op het rapport van 3 april 2019 heeft de deskundige verder nog gerapporteerd dat niet ter discussie staat dat sprake is van evidente beperkingen in het functioneren van appellant. De criteria die ten grondslag liggen aan het vaststellen van het al dan niet hebben van arbeidsvermogen zijn echter een absolute ondergrens voor het functioneren in arbeid, waarbij ook beschut werk inbegrepen is. Noodzakelijke extra begeleiding mag daarom ook als inbegrepen worden beschouwd.
2.2.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en dat op een heldere en inzichtelijke wijze is beargumenteerd dat er geen medische gronden zijn op basis waarvan kan worden gesteld dat appellant geen arbeidsvermogen heeft.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij tegen die uitspraak heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij bij de rechtbank heeft aangevoerd. Appellant heeft herhaald dat hij 24-uurszorg nodig heeft en dat dit een belemmering voor hem vormt. Elke eerdere poging om een opleiding te volgen of stage te lopen heeft hij niet kunnen afronden wegens zijn medische beperkingen. Het Uwv heeft daarom ten onrechte vastgesteld dat hij duurzaam over arbeidsvermogen beschikt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant in hoger beroep een rapport overgelegd van psychiater Terpstra van 2 mei 2023, een actueel overzicht van medicatie en een overzicht van afspraken bij de longarts in 2025.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 augustus 2023 gereageerd op het door appellant ingebrachte rapport van 2 mei 2023. Vastgesteld is dat de informatie van de psychiater geen aanleiding geeft om het standpunt te herzien op grond waarvan het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de verlaging van de Wajong-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
In geschil is of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant op 1 januari 2018 arbeidsvermogen had. Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) als hij (a) geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie, (b) niet over basale werknemersvaardigheden beschikt, (c) niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van één uur, of (d) niet ten minste vier uur per dag belastbaar is. Het Uwv moet dus beoordelen of bij een betrokkene sprake is van (ten minste) een van deze vier genoemde voorwaarden. Is dat het geval, dan heeft de betrokkene geen arbeidsvermogen. Anders dan appellant heeft gesteld, bestaat geen verschil tussen de begrippen ‘mogelijkheden tot arbeidsparticipatie’ en ‘arbeidsvermogen’, zoals genoemd in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
Medische beoordeling
5.2.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van de deskundige hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in dit geval geen aanleiding bestaat om van dit uitgangspunt af te wijken.
5.3.
Wat appellant in hoger beroep over het deskundigenrapport heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Het door appellant in hoger beroep overgelegde rapport van psychiater Terpstra van 2 mei 2023 geeft evenmin aanleiding voor een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 1 augustus 2023 verder inzichtelijk gemotiveerd dat, anders dan de door appellant ingeschakelde psychiater kennelijk veronderstelt, bij de verzekeringsgeneeskundige beoordelingen de focus niet alleen heeft gelegen op de lichamelijke problematiek van appellant en dat dit ook niet voor de hand ligt bij een betrokkene die bekend is met een lichte tot zeer lichte verstandelijke beperking en die speciaal onderwijs heeft gevolgd. De mentale belemmeringen en het verminderd persoonlijk en sociaal functioneren hebben alle aandacht gekregen, zowel bij de primaire verzekeringsarts als bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep en door de deskundige die door de rechtbank is ingeschakeld. Nog daargelaten of psychiater Terpstra op inzichtelijke wijze heeft geconcludeerd dat appellant ten tijde van zijn onderzoek voldoet aan de DSM 5 criteria van ASS, is deze diagnose voor het bepalen van de arbeidsbelemmeringen en het arbeidsvermogen niet van belang. Bij het stellen van deze diagnose is immers uitgegaan van dezelfde reeds uitgebreid bekende en meegewogen belemmeringen ten aanzien van het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant. Het beschreven psychiatrisch onderzoek laat ook geen afwijkende bevindingen zien die zouden wijzen op een onvermogen tot het verrichten van de door de arbeidsdeskundige als geschikt bevonden taak van scannen. Ook wijzen de bevindingen er niet op dat appellant niet vier uur per dag belastbaar is en niet gedurende een uur aaneengesloten kan werken.
Arbeidskundige beoordeling
5.4.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat uit het verleden van appellant blijkt dat hij geen enkele stage succesvol heeft kunnen afronden en dat het vanwege zijn ontwikkelingsachterstand niet is gelukt om hem duurzaam vanuit een re-integratietraject uit te plaatsen. Dit betekent echter niet dat appellant geen taak zou kunnen verrichten die aansluit bij zijn belastbaarheid. Een taak is de kleinste eenheid van een functie en bestaat uit één of meerdere handelingen. Het niet kunnen verrichten of volhouden van een functie betekent dus niet dat een betrokkene geen taak kan verrichten.
5.5.
Uit 5.2 tot en met 5.4 volgt dat de rechtbank het Uwv terecht heeft gevolgd in zijn standpunt dat appellant op 1 januari 2018 beschikte over arbeidsvermogen.

Conclusie en gevolgen

5.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de verlaging van de Wajonguitkering van 75% naar 70% van het minimumloon in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D.M.A. van de Geijn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 december 2025.

(getekend) E.W. Akkerman

(getekend) D.M.A. van de Geijn