ECLI:NL:CRVB:2025:180
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vaststelling mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 7 mei 2020 op 73,03%
In deze zaak gaat het om de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv per 7 mei 2020, die is vastgesteld op 73,03%. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat het Uwv de arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld. De Raad heeft een onafhankelijk deskundige, verzekeringsarts M. Wolff-van der Ven, benoemd om de situatie van appellante te beoordelen. Deze deskundige heeft op 21 maart 2024 gerapporteerd en kwam tot de conclusie dat de FML van 19 maart 2020 niet volledig de beperkingen van appellante weergeeft. De deskundige heeft aanvullende beperkingen vastgesteld en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 7 mei 2020 opnieuw beoordeeld. Het Uwv heeft vervolgens op 2 september 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 73,03%. De Raad oordeelt dat het Uwv niet volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante, maar bevestigt de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft ook de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep toegewezen, die in totaal € 5.538,74 bedragen, en het griffierecht van € 184,- vergoed.