ECLI:NL:CRVB:2025:1798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2025
Publicatiedatum
10 december 2025
Zaaknummer
23/3109 POL
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van politieagent wegens ernstig plichtsverzuim door delen van vertrouwelijke informatie en drugsgebruik

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een politieagent die disciplinair is ontslagen wegens ernstig plichtsverzuim. De appellant, die sinds 2012 bij de politie werkte, werd verweten dat hij herhaaldelijk vertrouwelijke politie-informatie had gedeeld met derden en drugs had gebruikt. De korpschef legde hem op 6 juli 2022 de disciplinaire straf van ontslag op, na een onderzoek naar zijn gedrag. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van de appellant tegen dit ontslag ongegrond, waarna de appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 oktober 2025, waarbij de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. van der Steeg. De korpschef werd vertegenwoordigd door B.N. Bouayad en mr. C.L.G.M. van de Walle. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de appellant zich schuldig had gemaakt aan de verweten gedragingen. De Raad bevestigde dat het delen van vertrouwelijke informatie en het gebruik van drugs als ernstig plichtsverzuim konden worden gekwalificeerd. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde, waardoor het ontslag van de appellant in stand bleef. De uitspraak werd gedaan op 4 december 2025.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 27 september 2023, 23/541 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de korpschef van politie (korpschef)
Datum uitspraak: 4 december 2025

SAMENVATTING

Aan appellant is de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Hem wordt (nog) verweten dat hij in drie gevallen politie-informatie heeft gedeeld met een onbevoegde en drugs heeft gebruikt. Evenals de rechtbank heeft de Raad de overtuiging gekregen dat appellant de verweten gedragingen heeft begaan en dat deze plichtsverzuim opleveren. Het strafontslag blijft in stand.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M. van der Steeg, advocaat, hoger beroep ingesteld. De korpschef heeft een verweerschrift ingediend. Appellant heeft aanvullende stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 oktober 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van der Steeg. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door B.N. Bouayad en mr. C.L.G.M. van de Walle.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant is in 2012 in dienst getreden bij de politie en was werkzaam als generalist gebiedsgebonden politiewerk. Hij had de rang van hoofdagent en was verbonden aan het Basisteam [naam basisteam] van de eenheid [naam eenheid] . Sinds 2019 was hij praktijkbegeleider van studenten in de politieopleiding.
1.2.
Naar aanleiding van een melding over mogelijk door appellant gepleegd huiselijk geweld is op [datum] 2021 opdracht gegeven aan de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) om een disciplinair onderzoek in te stellen. De uitkomst van dit onderzoek en de melding van appellant aan zijn leidinggevende op [datum] 2021 dat hij in 2020 twee maal geestverruimende middelen had gebruikt, leidden tot een aanvullend onderzoek. Het disciplinair onderzoek is afgerond op [datum] 2022.
1.3.
Na daartoe aan appellant een voornemen te hebben kenbaar gemaakt, waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, heeft de korpschef met een besluit van 6 juli 2022 aan appellant met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd vanwege ernstig plichtsverzuim, bestaande uit hardhandige omgang met zijn partner, het herhaaldelijk delen van politie-informatie met een derde en het twee maal gebruiken van (hard)drugs (vermoedelijk xtc) in 2020. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.4.
Met een besluit van 13 december 2022 (bestreden besluit) heeft de korpschef het ontslagbesluit gehandhaafd. Het hardhandig omgaan met zijn partner heeft de korpschef in het bestreden besluit niet meer aan het ontslag ten grondslag gelegd. Daarnaast is het ontslag, subsidiair, gebaseerd op ongeschiktheid voor het ambt, anders dan wegens ziekte of gebrek.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. [1] De rechtbank heeft overwogen ervan overtuigd te zijn dat appellant drie keer vertrouwelijke politie-informatie heeft gedeeld met een onbevoegde, namelijk zijn ex-vriendin en tweemaal drugs heeft gebruikt. Voor wat betreft het delen van vertrouwelijke politie-informatie gaat het daarbij om het meedelen van het kaliber van kogels gevonden bij een politieonderzoek, het noemen van het gewicht van een hoeveelheid gevonden drugs bij een aanhouding en het vertellen over een verdenking van een zedenfeit in de familie van een collega. Vervolgens heeft de rechtbank geoordeeld dat de korpschef deze gedragingen heeft mogen kwalificeren als toerekenbaar plichtsverzuim en dat dit plichtsverzuim zo ernstig is dat het de disciplinaire straf van ontslag rechtvaardigt. Aan een inhoudelijke beoordeling van de subsidiaire ontslaggrond is de rechtbank om die reden niet toegekomen.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het verweten delen van informatie levert geen plichtsverzuim op. De normen over het delen van politieinformatie waren onduidelijk. De door appellant verstrekte informatie onderscheidt zich niet van de informatie die, ook volgens de door hem overgelegde verklaringen en de door hem opgeroepen getuige, door de politieorganisatie zelf via sociale media wordt verstrekt. Verder is van belang dat de derde met wie hij de informatie deelde zijn toenmalige vriendin was en het was toegestaan om, binnen bepaalde grenzen, informatie met de partner te delen. Bovendien was het delen van informatie over de verdenking van het zedenfeit geen politieinformatie, maar informatie die een collega hem verteld had vanwege hun vriendschapsband. De rechtbank heeft verder ten onrechte geoordeeld dat het bewijs dat appellant drugs heeft gebruikt overtuigend is en heeft daarom ook hierin ten onrechte plichtsverzuim aangenomen. Nooit is vastgesteld wat de samenstelling was van de (delen van) pilletjes die appellant bij twee gelegenheden in 2020 heeft ingenomen. Hij heeft het gebruik van de pilletjes zelf gemeld bij een leidinggevende. Met betrekking tot de subsidiaire ontslaggrond van ongeschiktheid voor het ambt anders dan wegens ziekte of gebrek voert appellant aan dat een ontslag op deze grond volgens de rechtspraak van de Raad in het algemeen niet toelaatbaar is als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. Hij is niet gewaarschuwd en hem is geen verbeterkans geboden, terwijl dit wel zou hebben gekund, aldus appellant.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over het ontslag van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep aanvoert, vormt in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden afdoende aan de orde gesteld en gemotiveerd verworpen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dit oordeel ten grondslag liggende overwegingen en maakt die tot de zijne. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.
Appellant heeft verzocht om een collega als getuige te horen die kan verklaren over de wijze waarop binnen de politieorganisatie werd omgegaan met het plaatsen van berichten op sociale media. Ingevolge artikel 8:63, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de bestuursrechter afzien van het horen van getuigen, indien hij van oordeel is dat dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Ter zitting heeft de Raad vastgesteld dat het horen van de collega in dit geval feitelijk zou neerkomen op het herhalen ter zitting van wat al in de ingebrachte schriftelijke verklaring staat. Omdat dit redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak heeft de Raad het verzoek om de collega als getuige te horen afgewezen.
4.3.
Uit wat appellant heeft aangevoerd en heeft overgelegd over het gebruik van sociale media door de politieorganisatie volgt naar het oordeel van de Raad niet dat appellant kon of mocht veronderstellen dat hij in de hem verweten gevallen van informatieverstrekking aan zijn toenmalige vriendin geen norm overtrad of geen op hem rustende verplichting schond. De normen uit de Beroepscode en de nadere concretisering daarvan in de daarbij behorende themabladen bieden voldoende duidelijkheid over de op dit vlak te betrachten voorzichtigheid en terughoudendheid. Appellant wist of behoorde te weten dat het ging om informatie met een vertrouwelijk karakter die hij alleen diende te gebruiken voor de uitoefening van zijn functie. De Raad volgt appellant ook niet in zijn betoog dat de informatieverstrekking geschiedde in het kader van het delen van ervaringen uit het politiewerk met je partner, waarvoor binnen de politie enige ruimte wordt gelaten ter bevordering van de gemoedsrust van de politiemedewerkers. De gedeelde informatie en de manier en de momenten waarop appellant deze informatie deelde, wijzen niet hierop. Verder wordt appellant niet gevolgd in zijn betoog dat de gedeelde informatie over het zedenfeit geen politie-informatie bevat. In ieder geval is de informatie over het tijdelijke verblijf elders van dat familielid en de verwachting over een mogelijke aanhouding dat wel.
4.4.
De Raad volgt appellant ook niet in zijn standpunt dat de korpschef en de rechtbank ten onrechte tot de overtuiging zijn gekomen dat appellant (hard)drugs heeft gebruikt en zich ook daardoor heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim.
4.5.
Uit de melding door appellant aan zijn leidinggevende van het tweemaal gebruiken van een geestverruimend pilletje en uit hetgeen hij daarover tijdens het disciplinair onderzoek en ook ter zitting verklaard heeft, kan worden afgeleid dat appellant op het moment van het gebruik van de (delen van) pillen er zelf vanuit ging dat het (hard)drugs (vermoedelijk xtc) betrof. De verklaring van zijn collega, dat appellant hem heeft gezegd dat hij harddrugs lijst 1 had gebruikt, sluit hierop aan. Niet valt in te zien dat daarvan dan niet zou mogen worden uitgegaan. Dat, mede gelet op het late tijdstip van melden, niet meer onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de pillen daadwerkelijk drugs bevatten, doet er niet aan af dat op basis van de beschikbare informatie de overtuiging kan worden verkregen dat appellant, in strijd met de Beroepscode, (hard)drugs heeft gebruikt en zich ook daarmee aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt.
4.6.
Omdat de rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het strafontslag wegens plichtsverzuim van appellant gerechtvaardigd was, komt de Raad niet toe aan een beoordeling van de subsidiaire ontslaggrond van ongeschiktheid voor het ambt, anders dan wegens ziekte of gebrek.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het ontslag van appellant in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en L.M. Tobé en J.P. Loof als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Dafir