ECLI:NL:CRVB:2025:1784
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen aan appellante, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft zich op 3 juni 2020 ziekgemeld en heeft een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante lijdt aan chronische medische klachten, maar dat zij niet meer dan 35% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft op basis van rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen geconcludeerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest, maar dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies passend zijn. Na herstel van dit gebrek door het Uwv, heeft de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij is geoordeeld dat de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige voldoende hebben gemotiveerd dat de geselecteerde functies geschikt zijn voor appellante, ondanks haar beperkingen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om aan de rapporten van de arbeidsdeskundige te twijfelen en heeft het hoger beroep van appellante afgewezen.