ECLI:NL:CRVB:2025:1783

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2025
Publicatiedatum
3 december 2025
Zaaknummer
25/231 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg. De appellant, die zich ziek had gemeld en een WIA-uitkering had aangevraagd, werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) geweigerd omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant betwistte deze beslissing en stelde dat hij meer medische beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend, omdat de medische en arbeidskundige onderbouwing voldoende was. De Raad volgde de argumenten van het Uwv en de rechtbank, die concludeerden dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd in stand gehouden, wat betekent dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering en geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht ontving.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 23 december 2024, 23/3605 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 december 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellant per 14 april 2023 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. G.A.R. Wieleman, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingestuurd.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 22 oktober 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Wieleman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.H.H. Fuchs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als salesmanager voor 37,47 uur per week. Vanuit een situatie van werkloosheid heeft appellant zich op 16 april 2021 ziekgemeld vanwege verschillende medische klachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 maart 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 25 april 2023 geweigerd appellant met ingang van 14 april 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 26 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de FML uitgebreid met de toelichting dat staan en lopen samen niet meer dan vier uur op een werkdag mogen voorkomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat de gewijzigde FML van 23 oktober 2023 geen invloed heeft op de geschiktheid van de geselecteerde functies.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Omdat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aanvullend in beroep nog de functies van productiemedewerker industrie (SBCcode 111180) en procesoperator voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 271121) heeft geduid, heeft de rechtbank het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd, en in zoverre in strijd met het eerste lid van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geacht. De rechtbank heeft niet aannemelijk geacht dat appellant hierdoor is benadeeld en zij heeft dit gebrek daarom onder toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant en bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht dient te vergoeden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek door het Uwv op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Hiertoe is overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is gebaseerd op dossieronderzoek, anamnese, psychisch onderzoek door een geregistreerd verzekeringsarts, het gestelde in het bezwaarschrift, medische informatie afkomstig van de behandeld sector en een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Dat appellant niet fysiek is gezien door de verzekeringsarts bezwaar en beroep doet daar niet af, omdat appellant wel op het spreekuur is geweest bij de primaire verzekeringsarts. De rechtbank heeft geen reden gezien om het medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is bekend met de fysieke klachten van appellant als gevolg van een herniaoperatie in 2014 en heeft daarover inzichtelijk gerapporteerd. Ook is hij bekend met de hand- en vingerpijnklachten. Gelet op de beschikbare medische gegevens heeft de rechtbank geen reden gezien voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant, zoals die uiteindelijk zijn vastgelegd in de FML van 23 oktober 2023, niet correct zijn vastgesteld. De door appellant ingebrachte brief van zijn huisarts kan naar het oordeel van de rechtbank niet tot een andere beoordeling leiden. Hieruit blijkt niet een wezenlijk ander beeld dan wat bij het Uwv al over appellant bekend is. Omdat de rechtbank niet aan het medisch oordeel van het Uwv heeft getwijfeld, heeft zij geen reden gezien om een deskundige in te schakelen. Uitgaande van de juistheid van de FML van 23 oktober 2023 heeft het Uwv, naar het oordeel van de rechtbank, inzichtelijk gemotiveerd waarom de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant. In het rapport van 11 september 2024 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zijn standpunt nader toegelicht dat de functie van archiefmedewerker geschikt is omdat er voor de verslaglegging gebruik kan worden gemaakt van spraakherkenning. Die optie zit standaard in Microsoft Word en anders mag van een werkgever worden verwacht dat hij dit faciliteert. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanvullend nog de functies van productiemedewerker industrie en procesoperator voedingsmiddelenindustrie geduid. Met deze functies wordt het arbeidsongeschiktheidspercentage vastgesteld op 28,75%.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank, dat het bestreden besluit is gebaseerd op een zorgvuldig onderzoek. Appellant kampt met lichamelijke klachten, waarvoor medische informatie beschikbaar is, maar hij is tijdens het spreekuur van de primaire verzekeringsarts niet lichamelijk onderzocht en in bezwaar slechts via een beeldverbinding gezien. Omdat bij appellant in primo en in bezwaar geen onderzoek is verricht naar de knieklachten, hadden eventuele onduidelijkheden over de medische situatie van appellant op de datum in geding niet ten nadele van appellant mogen komen. Appellant heeft aangevoerd dat een urenbeperking geïndiceerd is, omdat dit blijkt uit zijn dagverhaal. Appellant heeft overdag structurele rustmomenten nodig, omdat hij in de nacht niet voldoende energie kan vergaren om zijn dag door te komen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant ten slotte nog een expertise ingebracht van drs. E.C. van der Eijk, verzekeringsarts - medisch adviseur.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
5.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn deels een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank over de in beroep aangevoerde gronden en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel berust. Voor een andersluidend oordeel geeft wat appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht, als ook het expertiserapport van verzekeringsarts - medisch adviseur Van der Eijk, onvoldoende aanknopingspunten.
5.3.
Van der Eijk concludeert in zijn rapport van 7 oktober 2025 dat in de FML van 23 oktober 2023 aan de beperkingen van appellant tegemoet wordt gekomen, afgezien van de rubriek 6 (werktijden). Uit het opgetekende dagverhaal bleek dat appellant tussen 04:00 uur en 09:00 uur actief was evenals tussen 15:00 uur en 23:00 uur. Van der Eijk heeft hieruit geconcludeerd dat appellant vier of meer uren belastbaar was voor passende arbeid, dat wil zeggen werk waarbij rekening wordt gehouden met alle bij appellant aanwezige beperkingen. Volgens Van der Eijk was appellant verdeeld over een dag tenminste acht uur belastbaar voor (passende) arbeid te achten, mits tussen periodes van vier uur werken een voldoende lange periode van rust/recuperatie aanwezig is. Voor het overige heeft Van der Eijk op grond van de objectieve medische feiten en/of omstandigheden vanuit verzekeringsgeneeskundig oogpunt onvoldoende aanleiding gezien de FML van 23 oktober 2023 voor onvolledig te houden per datum in geding.
5.4.
Wat betreft de beperkingen in rubriek 6 wordt het volgende overwogen. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er geen reden voor een urenbeperking, maar is appellant wel aangewezen op regelmatige werktijden zonder nachtdiensten. Naar het oordeel van de Raad heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep met het rapport van 12 augustus 2025 afdoende gemotiveerd waarom appellant niet gevolgd kan worden in een urenbeperking in verband met een noodzaak tot recuperatie. Appellant heeft aangegeven dat hij na 12:00 uur onafgebroken actief kon zijn tot hij omstreeks 24:00 uur ging slapen, wat inhoudt dat er geen sprake was van plausibiliteit ten aanzien van een urenbeperking. De Raad acht het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overtuigend, dat op grond van het dagverhaal van appellant niet is gebleken dat hij uitsluitend acht uur belastbaar was, mits tussen periodes van vier uur werken een voldoende lange periode van rust/recuperatie aanwezig was, zoals Van der Eijk heeft geconcludeerd. Uit het vorenstaande volgt dat het Uwv in de FML van 23 oktober 2023 de medische beperkingen van appellant per 14 april 2023 juist heeft vastgesteld.
Arbeidskundige beoordeling
5.5.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat, uitgaande van de juistheid van de FML van 23 oktober 2023, de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5.6.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van H.A. Baars als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) H.A. Baars