ECLI:NL:CRVB:2025:177

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
21/3221 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over beëindiging WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante door het Uwv, die per 12 februari 2021 is vastgesteld op basis van een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35%. Appellante is van mening dat deze beslissing onterecht is, omdat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak in hoger beroep behandeld en de deskundige psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing geraadpleegd. Deze deskundige heeft in haar rapporten van 8 maart 2023 en 15 februari 2024 geconcludeerd dat appellante meer beperkingen heeft, waaronder een urenbeperking van 20 tot 22 uur per week. De Raad heeft geoordeeld dat het besluit van het Uwv op een ondeugdelijke medische grondslag berust en heeft het Uwv opgedragen om dit gebrek te herstellen. De uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van appellante ongegrond verklaarde, is door de Raad verworpen. De Raad heeft vastgesteld dat de medische beoordeling niet volledig was en dat de deskundige een zorgvuldige en overtuigende analyse heeft gemaakt van de beperkingen van appellante. De Raad heeft het Uwv opgedragen om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak het besluit te herstellen, rekening houdend met de door de deskundige vastgestelde beperkingen.

Uitspraak

21/3221 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ZeelandWestBrabant van 27 juli 2021, 20/7622 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 29 januari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering van appellante per 12 februari 2021 heeft beëindigd omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Anders dan het Uwv en de rechtbank beantwoordt de Raad die vraag ontkennend. De Raad volgt de door haar geraadpleegde deskundige psychiater Hernandez-Dwarkasing die meer beperkingen heeft aangenomen, waaronder een urenbeperking van 20 tot 22 uur. Omdat het bestreden besluit op een ondeugdelijke medische grondslag berust, wordt het Uwv opgedragen dit gebrek te herstellen.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J.J. Bronsveld, advocaat, hoger beroep ingesteld en verzocht om schadevergoeding. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via beeldbellen plaatsgevonden op 28 april 2022. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Bronsveld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
Na de behandeling van de zaak ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest en is het onderzoek heropend. De Raad heeft psychiater I.S. Hernandez-Dwarkasing als deskundige benoemd. Op 8 maart 2023 heeft Hernandez-Dwarkasing een rapport uitgebracht en op 15 februari 2024 heeft zij aanvullend gerapporteerd. Zowel appellante als het Uwv hebben daarop gereageerd. Het Uwv heeft rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 april 2023 en 18 maart 2024 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 5 mei 2023 ingestuurd. Appellante heeft medische stukken ingezonden.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellante was voor het laatst tot 13 januari 2017 werkzaam als orderpicker voor 15 uur per week. Daarnaast ontving zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) in verband met haar eerdere werk als receptioniste/telefoniste. Op 2 maart 2017 heeft zij zich vanuit de WW ziekgemeld vanwege psychische, energetische en lichamelijke klachten. Vanaf 1 juni 2017 ontving zij een uitkering op grond van de Ziektewet.
1.2.
In het kader van een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft appellante op 28 januari 2019 het spreekuur van een verzekeringsarts bezocht. Deze arts heeft in zijn rapport van 20 februari 2019 vastgesteld dat appellante verminderd belastbaar is in zowel persoonlijk en sociaal functioneren als fysiek functioneren en dat er een tijdelijke urenbeperking geldt
.Hij heeft de beperkingen van appellante neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 februari 2019. In de FML is vastgesteld dat appellante gemiddeld 4 uur per dag en 20 uur per week kan werken. Een arbeidsdeskundige heeft op 27 februari 2019 vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk. Hij heeft vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 50%. Het Uwv heeft bij primair besluit van 28 februari 2019 aan appellante met ingang van 28 februari 2019 een (loongerelateerde) WIA-uitkering toegekend omdat zij 50% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 juni 2020 (bestreden besluit) gegrond verklaard. Daarbij heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid per 28 februari 2019 vastgesteld op 20,88% en bepaald dat de WIAuitkering per 12 februari 2021 wordt beëindigd. Daarnaast heeft het Uwv vermeld dat de loongerelateerde WIA-uitkering qua hoogte en duur ongewijzigd blijft tot en met 11 februari 2021. Aan het bestreden besluit liggen ten grondslag een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 februari 2020, een gewijzigde FML van 16 maart 2020 en rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 maart 2020 en 28 mei 2020. In laatstgenoemde FML is de duurbelastbaarheid van appellante vastgesteld op maximaal 32 uur per week.
1.4.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep op 24 maart 2020 vastgesteld dat appellante in staat is de door hem geselecteerde functies van huishoudelijk medewerker (SBC codes 111333 en 372060) en productiemedewerker industrie (SBC code 111180) te vervullen. Hij heeft de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 20,88%.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2.2.
Het medisch onderzoek is volgens de rechtbank zorgvuldig geweest. Uit het rapport van de verzekeringsarts van 20 februari 2019 blijkt dat hij op de hoogte was van de door neuropsycholoog dr. drs. L.E.E. Ligthart in zijn rapport van 28 januari 2020 gestelde diagnose persoonlijkheidsstoornis met borderline achtige trekken en de daarbij behorende klachten. Bij de opstelling van de FML van 16 maart 2020 is volgens deze arts met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gegeven te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aangenomen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om een psychiater als deskundige te benoemen. Verder heeft de rechtbank erop gewezen dat dr. drs. Ligthart klinisch (neuro)psycholoog is van wie verwacht mag worden dat als hij een psychiatrische ziekte of gebrek zou vermoeden, hij in overweging zou hebben gegeven nader onderzoek te laten verrichten door een psychiater. Dat is niet gebeurd en ook overigens zijn er door appellante geen nadere stukken aangeleverd die voor de rechtbank aanleiding zouden zijn om een psychiater te benoemen. Nu niet is gebleken dat de beperkingen van appellante in de FML van 16 maart 2020 zijn onderschat, is de rechtbank voor de verdere beoordeling uitgegaan van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
2.3.
De rechtbank heeft geen reden gezien om te oordelen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank heeft verwezen naar het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 24 maart 2020 en de aanvulling daarop van 28 mei 2020. Daarin is volgens de rechtbank inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, appellante de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Haar standpunt dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij heeft aangevoerd dat het onderzoek onzorgvuldig en onvolledig is geweest. Appellante meent dat zij in het geheel niet kan werken en dat zij recht heeft op een IVA-uitkering vanwege het ontbreken van duurzame benutbare mogelijkheden. Verder heeft zij erop gewezen dat zij in verband met haar klachten in het verleden steeds korte dienstverbanden heeft gehad omdat ze het nergens volhoudt, dat zij voortdurend en vrijwel dagelijks begeleid wordt, dat sprake is van een PTSS en dat een persoonlijkheidsstoornis wordt vermoed. Appellante acht zich niet in staat om zelfstandig te functioneren en heeft aangevoerd dat meerdere life-events een extra impact op haar functioneren hebben gehad. Haar klachten liggen niet alleen op cognitief gebied maar hangen mogelijk samen met persoonlijkheidsproblematiek. Daarom dient de Raad een deskundige psychiater te raadplegen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit en heeft daartoe verwezen naar de beschikbare medische gegevens waaronder het rapport van dr. drs. Ligthart van 28 januari 2020 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 februari 2020 en de FML van 16 maart 2020.
Opdracht aan deskundige
3.3.
Gelet op het verschil van standpunten tussen partijen over de aard en ernst van de psychische klachten van appellante, heeft de Raad psychiater Hernandez-Dwarkasing als deskundige benoemd. Bij rapport van 8 maart 2023 heeft de Hernandez-Dwarkasing verslag gedaan van haar onderzoeksbevindingen. Op 15 februari 2024 heeft zij aanvullend gerapporteerd.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante terecht heeft vastgesteld op 20,88% waardoor de WIA-uitkering van appellante met ingang van 12 februari 2021 is beëindigd.
4.2.
De deskundige Hernandez-Dwarkasing heeft in haar rapport van 8 maart 2023 – ondanks de afwijkende score op de symptoomvaliditeitstest – voldoende aanwijzingen gezien voor de aanwezigheid van onderliggende persoonlijkheidspathologie met voornamelijk borderline trekken. Zij heeft geconcludeerd dat in diagnostische zin, volgens de DSM-5 criteria, op de datum in geding, zijnde 12 februari 2021, bij appellante sprake is van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline trekken. Zij heeft zich verenigd met de in de FML van 16 maart 2020 neergelegde beperkingen op persoonlijk en sociaal functioneren maar heeft een beperking (matig van ernst) toegevoegd op ‘het uiten van eigen emoties’ (aspect 2.7). Verder heeft zij geoordeeld dat inzetbaarheid van 30-32 uur per week, gezien het ziektebeeld van appellante destijds, en de daaruit voortvloeiende beperkingen, niet haalbaar is en dat 20-22 uur per week wel als haalbaar moet worden gezien.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn reactie van 18 april 2023 aangegeven Hernandez-Dwarkasing te volgen in de beperking voor uiten eigen emoties (aspect 2.7) maar haar niet te volgen in de door Hernandez-Dwarkasing gestelde urenbeperking van 20 tot 22 uur per week. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat “een urenbeperking niet wordt gesteld op basis van een diagnose zoals de psychiater hier doet”. Verder heeft hij in verband met het gebruik van anti-stollingsmedicatie een extra beperking op aspect 1.9.9 (verhoogd persoonlijk risico) aangenomen. De verzekeringsarts heeft een gewijzigde FML van 18 april 2023 vastgesteld. Op basis van deze gewijzigde FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep andere functies geduid en de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante gewijzigd vastgesteld op 24,2%. Appellante heeft een behandelplan van Hersenz overgelegd en gesteld dat zij zoveel klachten heeft dat zij de geduide functies niet kan verrichten.
4.4.
De door appellante ingestuurde medische informatie van Hersenz van 14 augustus 2023 en het nadere rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 maart 2023, hebben Hernandez-Dwarkasing – zoals verwoord in haar aanvullende rapport van 15 februari 2024 – geen aanleiding gegeven tot wijziging van haar eerdere conclusie. Volgens haar komen de behandeling en bevindingen van Hersenz namelijk overeen met eerdere bevindingen. Zij heeft onder verwijzing naar haar rapport van 8 maart 2023 erop gewezen dat de behandelingen van appellante niet geleid hebben tot een blijvend positief effect. De kwetsbaarheid van appellante maakt vanuit psychiatrisch perspectief een urenbeperking van een dagdeel per dag en maximaal 20 uur per week aannemelijk.
4.5.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt, als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Die situatie doet zich hier voor. De rapporten van Hernandez-Dwarkasing van 8 maart 2023 en 15 februari 2024 geven blijk van een zorgvuldig en volledig onderzoek. De deskundige heeft dossierstudie verricht, heeft appellante op een spreekuur gezien en heeft een anamnese afgenomen en heeft de in dit geding beschikbare medische informatie kenbaar in haar beoordeling betrokken en meegewogen. Het deskundigenrapport is ook inzichtelijk en consistent. Hernandez-Dwarkasing is in haar aanvullende rapport van 15 februari 2024 ingegaan op de reacties van appellante en de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 april 2023. Zij heeft inzichtelijk en overtuigend geconcludeerd welke beperkingen gelden en heeft de reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 april 2023 op haar conclusies gemotiveerd weerlegd. De nadere reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 maart 2024 heeft de Raad niet tot een ander oordeel geleid.
4.6.
Gelet op de rapporten van de deskundige Hernandez-Dwarkasing van 8 maart 2023 en 15 februari 2024, berust het bestreden besluit op een ondeugdelijke medische grondslag en moet appellante meer beperkt worden geacht dan door het Uwv is aangenomen. Daarom wordt aanleiding gezien om, met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv op te dragen dit gebrek te herstellen. Het Uwv zal, met inachtneming van de door de deskundige genoemde beperkingen, een nieuwe FML moeten opmaken en op basis daarvan arbeidskundig onderzoek moeten laten verrichten, om te bezien welke gevolgen dat heeft voor de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 12 februari 2021 en haar aanspraken op een WIA-uitkering.
4.7.
Omdat met deze uitspraak nog geen einde aan het geding is gekomen, wordt nog geen oordeel gegeven over het verzoek om schadevergoeding wegens de gestelde overschrijding van de redelijke termijn en de wettelijke rente.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 18 juni 2020 te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van C.G. van Straalen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.