Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van het verzet van appellante tot een bedrag van € 453,50.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 november 2025 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De rechtbank had op 30 april 2024 in zaaknummer 23/6590 het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. Appellante, die inkomen ontving uit een persoonsgebonden budget (pgb) voor de zorg van een familielid, had een vordering wegens meerinkomen gekregen. De Raad heeft vastgesteld dat de vaststelling van meerinkomen geen invloed heeft op het recht op studiefinanciering, maar leidt tot een zelfstandige vordering op de studerende. Het feit dat de prestatiebeurs van appellante op 6 januari 2021 is omgezet in een gift, staat niet in de weg aan het opleggen van een vordering wegens meerinkomen. De wijze waarop het inkomen uit pgb is besteed, is niet relevant voor de beoordeling van de zaak.
In het verzet is gebleken dat het griffierecht uiteindelijk op 16 mei 2025 is betaald, binnen de gestelde termijn na een betalingsherinnering. Hierdoor werd het verzet gegrond verklaard, en de eerdere uitspraak van de Raad van 18 juni 2025 verviel. De Raad heeft het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante in de verzetprocedure, begroot op € 453,50. De uitspraak is gedaan door J.C. Boeree, in tegenwoordigheid van griffier J.A. Achterberg, en is openbaar uitgesproken op 26 november 2025.