ECLI:NL:CRVB:2025:1759
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vordering wegens meerinkomen uit persoonsgebonden budget en studiefinanciering
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin een vordering wegens meerinkomen is gehandhaafd. Appellante ontving inkomen uit een persoonsgebonden budget (pgb) omdat zij zorgde voor haar schoonmoeder. De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap legde een vordering op wegens meerinkomen, omdat appellante in 2019 meer had bijverdiend dan toegestaan. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de vordering terecht was opgelegd, ondanks het feit dat de prestatiebeurs van appellante was omgezet in een gift. De Raad benadrukte dat de vaststelling van meerinkomen geen invloed heeft op het recht op studiefinanciering, maar leidt tot een zelfstandige vordering. De wijze waarop het inkomen uit pgb is besteed, was niet relevant voor de beoordeling. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en handhaafde de vordering van € 5.466,70.