ECLI:NL:CRVB:2025:1752
Centrale Raad van Beroep
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. C.L. Schuren, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De rechtbank had op 10 april 2024 een beslissing genomen in de zaak met nummer 23/2896. Het hoger beroep werd ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die op 5 juni 2025 een gewijzigde beslissing op bezwaar had genomen. Appellante heeft het hoger beroep echter ingetrokken, omdat het Uwv volledig tegemoet was gekomen aan haar bezwaren.
Appellante heeft de Raad verzocht om het Uwv te veroordelen in de proceskosten. Het Uwv heeft geen verweer gevoerd tegen dit verzoek. De Raad heeft, onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten en het onderzoek te sluiten.
De Raad heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de kosten wanneer het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de kosten van bezwaar al had vergoed, maar heeft besloten het Uwv ook te veroordelen in de kosten die appellante heeft gemaakt in verband met het beroep en het hoger beroep. De totale kosten voor rechtsbijstand zijn begroot op € 2.721,-, en het Uwv moet ook het door appellante betaalde griffierecht van € 924,- vergoeden.
De uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier, en is openbaar uitgesproken op 20 november 2025.