ECLI:NL:CRVB:2025:1751

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
24/2614 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag IVA-uitkering en herbeoordeling van WGA-uitkering met betrekking tot duurzaamheidsvraagstuk van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor een IVA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) voor appellante, die volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante, die als gespecialiseerd verzorgende werkte, had zich in 2017 ziekgemeld vanwege psychische klachten en ontving sinds 2019 een WGA-uitkering. Het Uwv had in 2021 de WIA-uitkering ongewijzigd voortgezet, maar appellante betwistte de duurzaamheid van haar arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, en appellante ging in hoger beroep. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting waar beide partijen vertegenwoordigd waren. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering heeft toegekend, omdat er behandelmogelijkheden zijn die kunnen leiden tot klachtenvermindering. De Raad volgde de conclusies van de deskundige, psychiater W. Nieuwdorp, die had vastgesteld dat er nog behandelopties waren en dat verbetering van de functionele mogelijkheden niet ondenkbaar was. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellante geen recht had op een IVA-uitkering, waardoor de WGA-uitkering in stand bleef. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 oktober 2024, 22/314 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 20 november 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellante terecht per 1 april 2021 volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt heeft geacht. Volgens appellante zijn haar beperkingen duurzaam. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen IVA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M. Berkel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk gediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 oktober 2025. Namens appellante is verschenen mr. V.C.D. Klaassen, advocaat, en opvolgend gemachtigde van appellante. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.C.M. Martens.

OVERWEGINGEN

Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante is werkzaam geweest als gespecialiseerd verzorgende voor 22 uur per week. Op 19 juni 2017 heeft zij zich ziekgemeld wegens recidiverende psychische klachten. Met ingang van 12 juni 2019 heeft het Uwv aan appellante een loongerelateerde WGAuitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Op 22 januari 2021 heeft de ex-werkgever van appellante een verzoek om een herbeoordeling ingediend. Naar aanleiding van dit verzoek heeft een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidsdeskundig onderzoek plaatsgevonden. Het Uwv heeft bij besluit van 1 april 2021 de WIA-uitkering van appellante ongewijzigd voortgezet, omdat zij volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt is. Met ingang van 12 juni 2021 is de loongerelateerde WGA-uitkering omgezet naar een loonaanvullingsuitkering.
1.3.
Bij besluit van 22 december 2021 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 1 april 2021 ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om meer beperkingen aan te nemen dan de primaire verzekeringsarts heeft gedaan. De primaire verzekeringsarts heeft vanwege een zekere psychische kwetsbaarheid door een voortdurende stemmingsstoornis, PTSS en persoonlijkheidsproblematiek appellante zeer fors beperkt belastbaar geacht (op de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren) met daarbij een forse urenbeperking. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat bij appellante geen sprake is van ziektebeelden zonder behandelingsmogelijkheden. Er zijn behandelingen beschikbaar voor PTSS en de stemmingsstoornis en door dergelijke behandelingen kan in de toekomst verbetering en toename van de mogelijkheden om te functioneren worden verwacht. Met behandeling is na één jaar een belangrijke verbetering van het persoonlijk en sociaal functioneren te verwachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 10 december 2021 een fictieve Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, met daarin uitsluitend de duurzame beperkingen van appellante op de datum in geding, 1 april 2021, opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens op basis van de fictieve FML vastgesteld dat voldoende functies geselecteerd kunnen worden, op grond waarvan het arbeidsongeschiktheidspercentage 32,51% is. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is daarom geen sprake van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid.
2.1.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De rechtbank heeft een onafhankelijke deskundige benoemd. De deskundige, psychiater W. Nieuwdorp heeft appellante in het kader van een psychiatrisch onderzoek op 15 september 2023 gezien. Daarnaast is een aanvullend persoonlijkheidsonderzoek gedaan door M.C. Hack, klinisch neuropsycholoog. Op 24 november 2023 heeft Nieuwdorp gerapporteerd dat bij appellante op 1 april 2021 sprake was van een persisterende depressieve stoornis met een persisterende depressieve episode met angstige spanning. Daarnaast was sprake van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met vermijdende en afhankelijke trekken. Voor PTSS, zoals in het verleden door behandelaars van Emergis gesteld, heeft Nieuwdorp onvoldoende aanwijzingen gezien. Er is geen sprake van zich opdringende beelden, flashbacks of nachtmerries en een hyperarousal als gevolg van een trauma. De eerder onder PTSS geschaarde klachten zijn volgens Nieuwdorp beter te verklaren vanuit de persoonlijkheidsstoornis. Nieuwdorp heeft vastgesteld dat met de vastgestelde stoornissen sprake was van beperkingen in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren. Verder heeft Nieuwdorp opgemerkt dat er op de datum in geding nog behandelopties voor appellante waren, waarvan verwacht kon worden dat deze zouden leiden tot klachtenvermindering en dat een verbetering van de functionele mogelijkheden niet ondenkbaar was. Omdat de behandeling zich nooit expliciet heeft gericht op de persoonlijkheid van appellante en de persoonlijkheid een grote rol speelt in de luxatie van klachten en het onderhouden daarvan, is het volgens Nieuwdorp zaak om de behandeling te richten op persoonlijkheidskenmerken. Omdat het patroon al zeer lang bestaat is intensieve behandeling noodzakelijk, dit kan een deeltijdbehandeling zijn maar ook een klinische opname. Verwijzing naar een centrum voor behandeling van persoonlijkheidsstoornissen heeft Nieuwdorp geïndiceerd geacht. Daarnaast moet volgens Nieuwdorp worden gekeken naar medicamenteuze behandeling en het instellen op een passend psychofarmacon.
Uitspraak van de rechtbank
2.2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het deskundigenrapport blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en dat de motivering van Nieuwdorp overtuigend is. Het rapport is inzichtelijk en consistent. Uit het rapport van Nieuwdorp volgt dat er nog behandelopties zijn voor appellante die van haar gevraagd kunnen worden en waarvan verwacht kan worden dat deze leiden tot klachtvermindering en daarmee verbetering van de functionele mogelijkheden. Gelet op de conclusies van Nieuwdorp heeft het Uwv terecht vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van appellante niet duurzaam is en dat de weigering van een IVA-uitkering aan appellante toe te kennen stand houdt.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat de deskundige heeft gesteld dat verbetering van de functionele mogelijkheden niet ondenkbaar is, maar heeft ook gesteld dat de persoonlijkheidsproblematiek hardnekkig is en het maar de vraag is of algehele klachtenreductie haalbaar is. Appellante heeft gesteld dat deze niet ondenkbare mogelijkheid van een kleine verbetering in de verre toekomst onvoldoende is om te stellen dat haar klachten niet duurzaam zijn.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. In hoger beroep heeft het Uwv nog een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de toekenning van een WGA-uitkering aan appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Niet in geschil is dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten ligt de vraag voor of de volledige arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum in geding, 1 april 2021, moet worden geacht duurzaam te zijn, zodat appellante op grond van artikel 47 van de Wet WIA recht heeft op een IVA-uitkering in plaats van een WGA-uitkering.
5.2.
De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009, geoordeeld dat de verzekeringsarts zich een oordeel moet vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. [1] Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de verzekerde. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op uitkering en in de periode daarna, moet berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn, voor zover die feiten en omstandigheden betrekking hebben op de medische situatie van de verzekerde op de datum in geding. Indien die inschatting berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.
5.3.
Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door hem ingeschakelde deskundige kan volgen, indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt.
5.4.
Het deskundigenrapport van psychiater Nieuwdorp geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. Nieuwdorp heeft dossieronderzoek verricht, kennis genomen van de beschikbare medische informatie, waaronder de informatie van de behandelaars van Emergis, appellante onderzocht en is op basis van zijn bevindingen op navolgbare wijze tot zijn conclusies gekomen, zoals vermeld onder 2.1 van deze uitspraak. Deze conclusies zijn inzichtelijk en worden gevolgd. Appellante heeft noch in beroep noch in hoger beroep nieuwe medische informatie overgelegd die aan deze conclusies doet twijfelen. De Raad is van oordeel dat de rechtbank terecht de conclusies van Nieuwdorp heeft gevolgd.
5.5.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 25 januari 2025 nog nader uiteengezet welke beperkingen op de FML van 25 maart 2021, die ten grondslag ligt aan het besluit van 1 april 2021, bij een adequate behandeling een evidente kans hebben op verbetering en welke beperkingen naar verwachting duurzaam zullen blijven, zoals opgenomen in de fictieve FML van 10 december 2021. Zo zal volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep verbetering van de persoonlijkheidsproblematiek met name op het gebied van sociaal functioneren een gunstig effect hebben, zoals samenwerken, hanteren van emotionele problemen, eigen gevoelens uiten en contacten met anderen. Met name de beperkingen in de rubriek persoonlijk functioneren zullen meer duurzaam zijn. Het Uwv heeft aldus voldoende inzichtelijk onderbouwd dat niet alle beperkingen in de FML van 25 maart 2021 duurzaam zijn. Dat betekent dat het Uwv terecht appellante op 1 april 2021 niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt heeft geacht.

Conclusie en gevolgen

5.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de ongewijzigde voortzetting van de WGA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van H.Z. Şipal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2025.

(getekend) M.E. Fortuin

De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.CRvB 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.