ECLI:NL:CRVB:2025:1744
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft zich op 3 maart 2020 ziekgemeld en ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 28 augustus 2022 arbeidsongeschikt is voor 70,55%. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat zijn medische beperkingen niet goed zijn ingeschat. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.
Tijdens de zitting op 3 september 2025 heeft de Raad de zaak behandeld. Appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.I. Bal, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs. De Raad heeft de argumenten van appellant en het Uwv gehoord en beoordeeld. De Raad concludeert dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.