ECLI:NL:CRVB:2025:1744

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
24/2843 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant heeft zich op 3 maart 2020 ziekgemeld en ontving aanvankelijk een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 28 augustus 2022 arbeidsongeschikt is voor 70,55%. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat zijn medische beperkingen niet goed zijn ingeschat. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

Tijdens de zitting op 3 september 2025 heeft de Raad de zaak behandeld. Appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. M.I. Bal, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs. De Raad heeft de argumenten van appellant en het Uwv gehoord en beoordeeld. De Raad concludeert dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid correct heeft vastgesteld en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling van het Uwv. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 9 december 2024, 23/1852 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 26 november 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 28 augustus 2022 heeft vastgesteld op 70,55%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan hij niet de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.I. Bal, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 september 2025. Voor appellant is mr. Bal verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als teamleider voor gemiddeld 41,21 uur per week. Op 3 maart 2020 heeft hij zich ziekgemeld met gezondheidsklachten. Appellant ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Per 2 juni 2020 is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 april 2022. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 70,08%. Het Uwv heeft bij besluit van 13 mei 2022 aan appellant met ingang van 1 maart 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. Bij besluit van 23 juni 2022 (primair besluit) heeft het Uwv de loongerelateerde WGA-uitkering per 28 augustus 2022 omgezet naar een WGAvervolguitkering in een klasse van 65 tot 80%.
1.2.
Bij besluit van 14 juni 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de mate van arbeidsongeschiktheid gewijzigd naar 70,55%. De WGA-vervolguitkering van appellant is hierna ongewijzigd voortgezet.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er bij appellant geen sprake van geen benutbare mogelijkheden. Ook het rapport van verzekeringsarts Van Boreen van Stichting SAP vormt geen grondslag voor het aannemen van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Dit rapport is opgesteld in het kader van een schuldentraject, wat een andere beoordeling is dan een WIA-beoordeling. Daarnaast wordt de conclusie in het rapport dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid onvoldoende medisch onderbouwd. De conclusie is met name gebaseerd op de afgenomen anamnese, er is geen informatie van behandelaars bij de beoordeling betrokken en het rapport dateert bovendien van ruim na de datum in geding.
2.1.
Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zich volgens de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat voldoende beperkingen zijn aangenomen in de FML. Wat betreft een beperking op het beoordelingspunt samenwerken, is niet gebleken dat appellant dusdanige problemen heeft met samenwerken, dat hij op dit punt beperkt moet worden. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat in de Basisinformatie Claimbeoordelings- en Borgingssysteem geen link wordt gelegd tussen depressie en een beperking op samenwerken. Verder heeft het Uwv voldoende rekening gehouden met de energetische klachten van appellant, waardoor er geen aanleiding bestaat voor een verdergaande urenbeperking.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is het Uwv bij een WIA-beoordeling niet verplicht om te motiveren waarom beperkingen zijn toegevoegd of afgevallen ten opzichte van de Eerstejaars Ziektewetbeoordeling (EZWb). De verzekeringsarts heeft bij de WIAbeoordeling geconcludeerd dat het medisch toestandsbeeld grotendeels hetzelfde is als bij de EZWb, maar volgens de rechtbank betekent dit niet dat de verzekeringsarts precies dezelfde beperkingen moet aannemen.
2.3.
Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen die bij appellant zijn vastgesteld, heeft de rechtbank in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien om de geschiktheid van de geduide functies in twijfel te trekken.
Het standpunt van appellant
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat zijn psychische klachten en de daarmee samenhangende beperkingen zijn onderschat. Appellant wijst daarbij op informatie van Psytrec en informatie van verzekeringsarts Van Boreen van Stichting SAP. Daarnaast stelt appellant dat de verzekeringsarts ten onrechte een aantal beperkingen die ten tijde van de EZWb waren aangenomen bij de onderhavige beoordeling heeft laten vervallen, terwijl de verzekeringsarts heeft aangegeven dat het medisch toestandsbeeld op de datum in geding vergelijkbaar is met de EZWb. Tenslotte stelt appellant dat de geduide functies zijn belastbaarheid overschrijden, zodat hij deze functies niet kan uitvoeren.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 juli 2025 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 juli 2025.
Het oordeel van de Raad
5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 70,55% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
5.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten over de beperkingen van appellant per 28 augustus 2022, zoals neergelegd in de FML van 19 april 2022. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie van Psytrec en van Stichting SAP betrokken en inzichtelijk gemotiveerd dat (nog steeds) sprake is van psychische klachten, waarbij de sociale problematiek van appellant een sterk onderhoudende rol speelt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft deze psychische klachten onderkend en hiervoor zijn beperkingen aangenomen in de FML van 19 april 2022. Appellant heeft niet met nadere medische stukken onderbouwd dat sprake was van verdergaande psychische klachten op de datum in geding.
5.3.
De verzekeringsarts heeft wat betreft de medische toestand op de datum in geding 28 augustus 2022 in vergelijking met de EZWb (datum in geding 2 maart 2021) geconcludeerd dat sprake is van grotendeels eenzelfde toestandsbeeld. Om die reden zijn de beperkingen op persoonlijk en sociaal vlak grotendeels gehandhaafd. Bijkomend is dat appellant vanwege zijn energetische klachten beperkt is geacht ten aanzien van zware lichamelijke arbeid. Vanwege de combinatie van mentale en lichamelijke problematiek is op energetische gronden een urenbeperking aangenomen van ongeveer zes uur per dag en ongeveer 30 uur per week. Sterk wisselende diensten en nachtdiensten moeten daarbij worden vermeden. De verzekeringsartsen hebben voldoende gemotiveerd dat, mede in aanmerking genomen dat appellant inmiddels geruime tijd (ook met medicatie) wordt behandeld en de aanvullende duurbeperking leidt tot meer recuperatietijd, er geen aanleiding bestaat om in de FML van 19 april 2022 (precies) dezelfde beperkingen aan te nemen zoals die golden ten tijde van de EZWb.
5.4.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 19 april 2022, heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant geschikt zijn. De stelling van appellant dat de functie van medior soldering operator (SBC-code 111180) niet geschikt is, omdat hij moet werken met een soldeerbout, wordt niet gevolgd. Volgens de FML kan appellant niet werken bij of met machines of gereedschap met verwondingsrisico. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft toegelicht dat het werken met een soldeerbout geen groot gevaar met zich meebrengt en dat de functie geschikt is voor appellant. Wat betreft de functie schoonmaker (SBC-code 111334) heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep toegelicht dat appellant niet trappenlopend treden hoeft schoon te maken. Bij het schoonmaken van het trappenhuis geschiedt het schoonmaken tree voor tree, waarbij wordt stilgestaan op een tree en de voorliggende tree (of meerdere treden) wordt (worden) schoongemaakt.

Conclusie en gevolgen

5.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 november 2025.
(getekend) S. Wijna
De griffier is verhinderd te ondertekenen.