ECLI:NL:CRVB:2025:173

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 januari 2025
Publicatiedatum
29 januari 2025
Zaaknummer
24/782 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid en verlaging van de WGA-vervolguitkering

In deze zaak gaat het om de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die voorheen als ADR-chauffeur werkte, heeft een WGA-vervolguitkering ontvangen, maar deze is per 1 januari 2023 verlaagd op basis van een vastgesteld arbeidsongeschiktheidspercentage van 44,24%. Appellant is van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid niet is afgenomen en dat hij volledig arbeidsongeschikt had moeten worden verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Rotterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant, gezien de vastgestelde beperkingen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling en concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.

Uitspraak

24/782 WIA
Datum uitspraak
:29 januari 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 februari 2024, 23/2122 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant heeft vastgesteld op 44,24% en zijn WGA-vervolguitkering heeft verlaagd per 1 januari 2023. Appellant is van mening dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid niet is afgenomen en hij volledig arbeidsongeschikt had moeten worden verklaard. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld en de WGA-vervolguitkering terecht heeft verlaagd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. ing. A.T. Tilburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 december 2024. Appellant is verschenen, vergezeld door zijn partner en zoon en bijgestaan door mr. ing. Tilburg. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als ADR chauffeur voor gemiddeld 46,88 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant met ingang van 30 oktober 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 63,32%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 30 oktober 2022 een WGA-vervolguitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2.
In verband met een herbeoordeling heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 23 september 2022. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 44,24%. Het Uwv heeft bij besluit van 18 oktober 2022 bepaald dat appellant vanaf 1 januari 2023 een WGA-vervolguitkering krijgt op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.3.
Bij besluit van 23 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Er is dossieronderzoek gedaan en een anamnese afgenomen. Ook hetgeen is gesteld tijdens het telefonische spreekuur op 2 september 2022 en in het bezwaarschrift en de informatie uit de behandelend sector is in de beoordeling betrokken. Uit de brief van het Uwv van 28 november 2022 en de KCC contacthistorie van 2 december 2022 blijkt dat appellant zelf heeft afgezien van een hoorzitting, maar dat hij wel graag wilde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie zou opvragen bij zijn behandelaren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie opgevraagd bij de behandelaren en deze is bij de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen reden gezien om de medische beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 7 september 2023 geconcludeerd dat in beroep geen nieuwe medische feiten of omstandigheden zijn ingebracht op basis waarvan het eerder ingenomen standpunt moet worden herzien. De klachten, belemmeringen en de resultaten van behandelingen waren, volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep, in bezwaar al bekend en daarmee is rekening gehouden bij het vaststellen van de belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat uit de overlegde brieven blijkt dat de psycholoog in een latere fase van de aandoening naast trauma (PTSS) aan een somatische symptoomstoornis denkt, waarvoor de behandeling bij een in ALK (aanhoudende lichamelijke klachten) gespecialiseerde instelling wordt geadviseerd. Daarbij stelt de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat deze bijgestelde diagnose en behandeling de medische situatie van appellant ten tijde van de datum in geding en daarmee zijn belastbaarheid, niet wijzigt. Appellant heeft naar het oordeel van de rechtbank geen concrete aanknopingspunten verstrekt die doen twijfelen aan de volledigheid of juistheid van de medische beoordeling door het Uwv. Omdat appellant geen specifieke gronden heeft ingediend die zien op de arbeidskundige beoordeling, was er voor de rechtbank ook geen grond om te oordelen dat de geduide functies niet geschikt voor hem zijn.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij ten onrechte niet fysiek is gezien door een verzekeringsarts van het Uwv. Als hij wel zou zijn gezien, zou ook voor de verzekeringsarts duidelijk zijn geweest dat hij niet kan werken. Volgens appellant is sprake van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij verwezen naar de medische stukken die hij eerder heeft ingediend, waaronder de brief van VA-GGZ Nissewaard-Oost van 9 maart 2023. In deze brief staat dat appellant niet in staat is om te werken en dat het door de hoge mate van stress niet mogelijk is adequate behandeling aan te bieden. Het is voor de (mentale) gezondheid van appellant beter om rust te krijgen. Het advies is om appellant voor een periode van twee jaar af te keuren voor werk. Appellant heeft er verder op gewezen dat hij in het kader van de re-integratie werkzaamheden heeft verricht als conciërge. Ondanks dat hij veel vrijheid had om zijn taken en werktijden af te stemmen op zijn mogelijkheden, heeft hij dit niet vol kunnen houden. Ook hieruit blijkt volgens appellant dat zijn mogelijkheden zeer beperkt zijn.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op 44,24% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Medische beoordeling
4.2.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. De overwegingen van de rechtbank worden onderschreven en daaraan wordt nog het volgende toegevoegd.
4.2.2.
Uit het rapport van de verzekeringsarts van 23 september 2022 blijkt dat zij tijdens het telefonische spreekuur onder andere een medische anamnese heeft afgenomen en specifiek met appellant heeft gesproken over de door hem ervaren belemmeringen en zijn dagverhaal alsmede over de gevolgde behandelingen en het medicatiegebruik. De verzekeringsarts heeft toegelicht dat op basis van het spreekuur, in combinatie met de brieven van behandelaren, voldoende informatie is verzameld om tot een beoordeling te kunnen komen. Tijdens de bezwaarprocedure is op verzoek van appellant aanvullende medische informatie ingewonnen bij zijn psycholoog. Deze informatie alsmede de al in het dossier aanwezige informatie van de neuroloog, revalidatiearts en cardioloog en de door hen verrichte (lichamelijke) onderzoeken is bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat een spreekuur in bezwaar geen toegevoegde waarde had.
4.2.3.
De beroepsgrond dat sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden slaagt niet. Op grond van artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn benutbare mogelijkheden niet aanwezig indien de betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of instelling, bedlegerig is, voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is, of als de betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is. Een dergelijke situatie doet zich bij appellant niet voor. Dat het leven van appellant is veranderd na het ongeval, zoals hij ter zitting heeft verteld, is goed te begrijpen maar betekent niet dat hij helemaal niet meer kan werken.
4.2.4.
De Raad ziet in wat appellant heeft aangevoerd ook geen aanleiding om te veronderstellen dat met de in de FML vastgestelde beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met zijn medische problematiek. In de FML zijn verschillende beperkingen aangenomen vanwege de psychische en lichamelijke klachten die appellant heeft. Hoewel de verzekeringsarts heeft geconstateerd dat de medische situatie weinig is veranderd ten opzichte van de vorige beoordeling, heeft zij aan de FML toegevoegd dat appellant is aangewezen op werk waarbij hij niet of nauwelijks wordt afgeleid door activiteiten van anderen (geen drukke omgeving zoals een winkelcentrum of dagopvang). Bij de vorige beoordeling is een urenbeperking aangenomen omdat appellant vanwege een gepland revalidatietraject beperkt beschikbaar was. Dat is nu niet meer aan de orde. Hoewel een urenbeperking volgens de verzekeringsarts eigenlijk niet noodzakelijk is, heeft zij gelet op de door appellant geclaimde energetische klachten en zijn stelling dat hij overdag moet rusten in de FML opgenomen dat appellant gemiddeld ongeveer 30 uur per week (tot 32 uur per week) kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 17 februari 2023 en 7 september 2023 toegelicht waarom zij geen aanleiding ziet om de FML te wijzigen. De Raad kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin volgen. Het in de brief van VA-GGZ Nissewaard-Oost van 9 maart 2023 geformuleerde standpunt dat appellant niet kan werken, is niet nader onderbouwd. Bovendien behoort het, zoals ook is aangegeven in de brief van dezelfde instelling van 30 januari 2023, niet tot de deskundigheid van een psycholoog om de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid te beoordelen. Ook de stelling van appellant dat hij het werk als conciërge niet vol kon houden vanwege zijn klachten, leidt niet tot een ander oordeel. Daaruit kan namelijk niet zonder meer worden afgeleid dat hij meer medische beperkingen heeft dan is vastgesteld in de FML van 23 september 2022.
Arbeidskundige beoordeling
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde beperkingen, hebben de arbeidsdeskundigen voldoende en inzichtelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellant.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het besluit waarmee het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 44,24% en de WGA-vervolguitkering is verlaagd per 1 januari 2023 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 januari 2025.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) De griffier is verhinderd te ondertekenen.