ECLI:NL:CRVB:2025:1721

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
23/629 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk; verzoek om schadevergoeding afgewezen na erkenning onrechtmatigheid besluiten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de besluiten van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Appellant was geselecteerd voor een controle van zijn woonsituatie op basis van een risicoprofiel, wat leidde tot een herziening van zijn studiefinanciering en een bestuurlijke boete. De minister heeft erkend dat de selectie op basis van het risicoprofiel indirect discriminerend was en heeft de besluiten ingetrokken, waardoor appellant alsnog een uitwonendenbeurs is toegekend. Appellant heeft echter schadevergoeding gevraagd, maar heeft deze niet onderbouwd met bewijsstukken. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is voor toekenning van schadevergoeding, aangezien appellant niet heeft aangetoond welke schade hij heeft geleden. De hoger beroepen zijn daarom niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan op 20 november 2025.

Uitspraak

23/629 WSF, 23/2389 WSF
Datum uitspraak: 20 november 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag van 10 januari 2023, 21/7817, en 20 juni 2023, 22/1651 (aangevallen uitspraken) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)

SAMENVATTING

Appellant is op basis van een risicoprofiel geselecteerd voor een controle van zijn woonsituatie. De minister heeft erkend dat dit profiel leidde tot een indirect discriminatoire selectie van personen die voor een controle in aanmerking werden gebracht. De herziening en de daaruit voor appellant voortvloeiende terugvordering en bestuurlijke boete zijn daarom ingetrokken en aan appellant is (met terugwerkende kracht) alsnog een uitwonendenbeurs toegekend en uitbetaald. Appellant heeft gesteld door de gang van zaken schade te hebben geleden. Hij heeft die stelling op geen enkele manier onderbouwd. Naar het oordeel van de Raad is er geen aanleiding voor toekenning van enige vergoeding naast wat appellant al aan wettelijke rente heeft ontvangen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.K. Bhadai, advocaat, hoger beroepen ingesteld. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De minister heeft op 23 december 2024 een nieuw besluit genomen.
Appellant heeft vervolgens verzocht om vergoeding van schade. De minister heeft op het verzoek gereageerd.
De Raad heeft de zaken op een zitting behandeld op 9 oktober 2025. Voor appellant is mr. Bhadai verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Wolde.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Appellant stond vanaf 31 januari 2020 in de Basisregistratie Personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] . Hij heeft, voor zover hier van belang, vanaf die maand studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) ontvangen, berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende student.
1.2.
Op 26 november 2020 hebben twee controleurs in opdracht van de minister onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellant. Daartoe hebben zij een huisbezoek afgelegd. Van de bevindingen van het onderzoek is een rapport opgemaakt. Appellant is op basis daarvan aangemerkt als thuiswonende student. De toekenning over de periode februari 2020 tot en met december 2021 is met besluiten van 10 december 2020 herzien en van appellant is in verband daarmee een bedrag van € 2.151,90 teruggevorderd. Daarnaast is met een besluit van 14 januari 2021 een bestuurlijke boete van € 1.075,95 opgelegd.
1.3.
Appellant heeft op 1 februari 2021 een nieuwe aanvraag ingediend voor een uitwonendenbeurs. Deze aanvraag is afgewezen bij besluit van 3 februari 2021. Appellant heeft de herziening, terugvordering en boete bestreden. Ook heeft hij de afwijzing van de nieuwe aanvraag bestreden.
1.4.
Bij besluiten van 20 oktober 2021 en 30 november 2021 (bestreden besluiten) heeft de minister de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard.
De uitspraak van de rechtbank
2.1.
Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
Het besluit van 23 december 2024
2.2.
Met een besluit van 23 december 2024 heeft de minister de bestreden besluiten ingetrokken en de onder 1.2 en 1.3 genoemde besluiten van 10 december 2020, 14 januari 2021 en 3 februari 2021 herroepen. Aan appellant is daarop een bedrag van € 8.389,89 aan studiefinanciering uitbetaald en een bedrag van € 1.246,74 aan wettelijke rente. Het door appellant tot op dat moment betaalde boetebedrag van € 857,87 is aan hem terugbetaald, met een bedrag van € 120,32 aan wettelijke rente. Verder zijn tot een bedrag van € 5.993,- kosten voor verleende rechtsbijstand vergoed.
De standpunten van partijen
3.1.
Namens appellant is (eerst na, en blijkbaar naar aanleiding van, het besluit van 23 december 2024 waarbij de minister aan hem volledig tegemoet is gekomen) het volgende naar voren gebracht:
“In opgemelde zaken heeft cliënt schade geleden doordat hij geen studiefinanciering heeft ontvangen, tijdens zijn studie. Zijn aanvragen zijn keer op keer afgewezen zonder enige uitleg van DUO. Daarnaast heeft hij boetes van DUO ontvangen. Dit heeft hem heel veel energie, stress en klachten bezorgd en cliënt stelt dat zijn studie er heel erg onder heeft geleden. Cliënt stelt dat hij materiële en immateriële schade heeft geleden. Cliënt wenst door te procederen.”
3.2.
De minister heeft aangevoerd dat appellant niet nader heeft toegelicht en niet met bewijsstukken heeft onderbouwd waaruit de materiële schade bestaat. Hij heeft alleen aangevoerd dat hij schade heeft. De minister heeft de financiële gevolgen van de besluiten teruggedraaid en de wettelijke rente vergoed. Van andere schade is niet gebleken. Voor zover appellant heeft verzocht om immateriële schade heeft hij ook dat verzoek niet met bewijsstukken of andere concrete gegevens onderbouwd. Daarom is onduidelijk waaruit de schade precies bestaat. Bovendien is niet duidelijk of er een causaal verband moet worden aangenomen tussen de door verzoeker gestelde schade en de besluiten van 10 december 2020 en 14 januari 2021.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Met het onder 2.2 genoemde besluit is de minister volledig aan de bezwaren van verzoeker tegemoetgekomen. De minister heeft de onrechtmatigheid erkend van de besluiten van 10 december 2020, 14 januari 2021 en 3 februari 2021, die beweerdelijk bij verzoeker schade hebben veroorzaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat de onrechtmatigheid van deze besluiten aan de minister moet worden toegerekend. Bij de beoordeling van de aangevallen uitspraken heeft appellant daarom geen belang meer.
4.2.
Dat brengt mee dat het in deze zaken inhoudelijk alleen nog gaat over vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoeker stelt te hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming.
4.3.
De Raad stelt vast dat appellant zijn verzoek om (aanvullende) schadevergoeding in het geheel niet heeft toegelicht en dat van enige concrete schade geen enkel bewijsstuk is overgelegd. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld welke schade appellant precies heeft geleden die nog niet zou zijn gedekt door de betaling van de wettelijke rente en wat van die andere schade dan de omvang zou zijn. Ook de antwoorden op de vragen van de Raad ter zitting hebben daarover geen duidelijkheid gegeven.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Uit 4.1 volgt dat de hoger beroepen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. Uit 4.3 volgt dat het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen.
5. Bij deze uitkomst hoeft de minister geen proceskosten en griffierecht aan appellant te vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart de hoger beroepen niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door M.A.H. van Dalen-van Bekkum als voorzitter en C.W.C.A. Bruggeman en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2025.
(getekend) M.A.H. van Dalen-van Bekkum
(getekend) M. Dafir