ECLI:NL:CRVB:2025:1719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2025
Publicatiedatum
28 november 2025
Zaaknummer
24/154 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanvullende uitkering op grond van artikel 7:5 van de CAR-UWO na dienstongeval

In deze zaak gaat het om de weigering van het college van burgemeester en wethouders van Beekdaelen om een aanvullende uitkering toe te kennen aan betrokkene op basis van artikel 7:5 van de CAR-UWO. Betrokkene, die werkzaam was bij de gemeente Schinnen, heeft een bedrijfsongeval meegemaakt op 3 februari 2011, waarbij hij blijvend letsel heeft opgelopen. Na zijn ontslag wegens volledige arbeidsongeschiktheid heeft hij een WGA- en later een IVA-uitkering ontvangen. In 2021 verzocht hij om een aanvullende uitkering, maar dit verzoek werd afgewezen door het college. De rechtbank Limburg heeft het beroep van betrokkene tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar het college ging in hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat het college terecht de aanvullende uitkering heeft geweigerd. De Raad oordeelde dat betrokkene niet was blootgesteld aan een verhoogd risico op letsel en dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid als gevolg van een bedrijfsongeval. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van betrokkene ongegrond. De uitspraak benadrukt de voorwaarden waaronder een aanvullende uitkering kan worden toegekend en de rol van de werkgever in het blootstellen van werknemers aan risico's tijdens hun werkzaamheden.

Uitspraak

24/154 AW, 24/1095 AW
Datum uitspraak: 20 november 2025
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 8 december 2023, 22/626 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
het college van burgemeester en wethouders van Beekdaelen (college)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de vraag of het college terecht de aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 7:5 van de CAR-UWO [1] heeft geweigerd omdat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend.

PROCESVERLOOP

Namens het college heeft mr. S.H.A.M. Dassen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. D.M.H. Rademakers, advocaat, een verweerschrift ingediend en voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Het college heeft daarop zijn zienswijze gegeven.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 23 oktober 2025. Namens het college is verschenen N. van Ommen, bijgestaan door mr. M.P.W. Steuten, kantoorgenoot van mr. Dassen
.Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Rademakers.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene was vanaf 1 mei 2008 werkzaam bij de gemeente Schinnen, inmiddels gemeente Beekdaelen, als Medewerker [naam functie] .
1.2.
Op 3 februari 2011 heeft een bedrijfsongeval plaatsgevonden waarbij betrokkene blijvend letsel heeft opgelopen. Op die dag wilde een collega van betrokkene met een bedrijfswagen wegrijden, maar kreeg deze niet gestart. Betrokkene en een andere collega hebben daarop assistentie verleend. De laatstgenoemde collega bediende een batterijlader, terwijl betrokkene klemmen op de accu plaatste en de collega probeerde de motor te starten. Toen dat lukte heeft betrokkene de klemmen van de accu afgehaald, met de batterijlader nog in werking. Op dat moment ontplofte de accu, terwijl betrokkene nog met zijn hoofd onder de motorkap stond. Als gevolg van de explosie kreeg betrokkene last van zijn nek, oorsuizen (tinnitus) en liep hij gehoorverlies op. De tinnitus en het gehoorverlies zijn blijvend. Naar het ongeval is onderzoek gedaan door de Inspectie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, waarna aan de gemeente Schinnen een boete is opgelegd.
1.3.
Met een besluit van 5 februari 2013 heeft het college betrokkene met ingang van 15 februari 2013 ontslag verleend wegens volledige arbeidsongeschiktheid voor zijn betrekking.
1.4.
Het Uwv [2] heeft betrokkene met ingang van 15 februari 2013 een WGA [3] uitkering toegekend op grond van de Wet WIA. [4] Het Uwv heeft betrokkene (uiteindelijk) met ingang van 4 maart 2015 een IVA [5] -uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%
.
1.5.
Op 30 januari 2020 heeft het college betrokkene een verklaring arbeidsongeschiktheid als gevolg van een bedrijfsongeval doen toekomen.
1.6.
Op 4 februari 2021 heeft betrokkene het college verzocht om aan hem een aanvulling op zijn IVA-uitkering op grond van de cao toe te kennen vanaf de datum van zijn uitdiensttreding. Het college heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om toekenning van een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 7:5 van de CAR-UWO.
1.7.
Met een besluit van 1 september 2021 heeft het college dit verzoek afgewezen. Het bezwaar daartegen heeft het college met een besluit van 2 februari 2022 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, het besluit van 1 september 2021 herroepen en bepaald dat het college het recht van betrokkene op de aanvullende uitkering op grond van artikel 7:5, eerste lid, van de CAR-UWO met ingang van 4 februari 2016 aan betrokkene betaalbaar moet stellen. Naar het oordeel van de rechtbank is er sprake van arbeidsongeschiktheid in en door de dienst en heeft betrokkene recht op de aanvullende uitkering met ingang van 4 februari 2016, zijnde vijf jaar voor het verzoek aan het college
.De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het opladen van de accu onderdeel uitmaakte van de werkzaamheden van betrokkene en dat het gebruik van de batterijlader tijdens de werkzaamheden een verhoogd risico op een ongeval meebracht. Verder heeft de rechtbank overwogen dat vaststaat dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene in overwegende mate haar oorzaak vindt in het dienstongeval. Volgens de rechtbank kan niet worden gezegd dat het ongeval is te wijten aan de schuld of nalatigheid van betrokkene. De betaalbaarstelling per 4 februari 2016 vloeit volgens de rechtbank voort uit vaste rechtspraak omtrent verjaring van financiële aanspraken.
Het standpunt van partijen
3. Partijen zijn het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Kort samengevat heeft het college aangevoerd dat niet voldaan is aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 7:5 van de CAR-UWO en heeft betrokkene aangevoerd dat van verjaring geen sprake is.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit juist is, aan de hand van de argumenten die partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep van het college slaagt en dat bij die uitkomst niet wordt toegekomen aan bespreking van de gronden in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
Op grond van artikel 7:5, eerste lid, van de CAR-UWO wordt aan de gewezen ambtenaar die recht heeft op een WGA- of IVA-uitkering, bij arbeidsongeschiktheid in en door de dienst, een aanvullende uitkering verleend.
4.2.
Op grond van artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder d, van de CAR-UWO dient onder arbeidsongeschiktheid in en door de dienst te worden verstaan: arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebreken die in overwegende mate haar oorzaak vindt in:
- de aard van de opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, of;
- in een dienstongeval verband houdende met de aard van de opgedragen werkzaamheden of de bijzondere omstandigheden waarin deze werkzaamheden moesten worden verricht, en;
- die niet aan schuld of nalatigheid van de ambtenaar is te wijten.
4.3.
Naar vaste rechtspraak [6] ligt aan regelingen als onder 4.2 genoemd het uitgangspunt ten grondslag dat de overheidswerkgever die de ambtenaar werkzaamheden opdraagt en hem daarmee blootstelt aan een – gelet op de aard van die werkzaamheden – verhoogd risico, de aanvullende uitkering voor zijn rekening moet nemen.
4.4.
Het college heeft zich in hoger beroep onder meer op het standpunt gesteld dat het gebruik van een acculader op zichzelf geen verhoogd risico op een ongeval meebrengt en dat reeds daarom geen aanspraak bestaat op de aanvullende uitkering. Dit standpunt is door betrokkene gemotiveerd betwist.
4.5.
De Raad kan zich op basis van de voorhanden zijnde gegevens vinden in het standpunt van het college dat betrokkene niet is blootgesteld aan een verhoogd risico op letsel. Het opladen van een accu met behulp van een batterijlader is in beginsel naar zijn aard geen activiteit waarbij een werknemer wordt blootgesteld aan een verhoogd risico op letsel
.De Raad is evenmin gebleken dat het opladen van de accu plaatsvond onder zodanig bijzondere omstandigheden dat daardoor een verhoogd risico op letsel bestond. Het laden van de accu van de bedrijfswagen vond plaats bij de zogenoemde buitenlager; een bedrijfsgebouw voor de buitendienstmedewerkers
.Het laden van een accu op een dergelijke plaats levert op zichzelf geen verhoogd risico op ongevallen op. Verder komt betekenis toe aan het feit dat de batterijlader CE was gemarkeerd [7] en voorzien van een keuringssticker, geldig tot november 2012. Dat het college geen inventarisatie van de risico’s van het gebruik van de batterijlader heeft gemaakt en betrokkene letsel heeft opgelopen door onjuist gebruik daarvan – doordat hij de batterijlader niet spanningsloos maakte voordat hij de accuklemmen van de accu haalde – maakt het voorgaande niet anders. Dit doet namelijk geen afbreuk aan het oordeel dat gebruik van deze batterijlader op deze locatie op zichzelf genomen geen verhoogd risico op letsel geeft. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat artikel 7:5 van de CAR-UWO hier toepassing mist.
4.6.
Omdat uit 4.5 volgt dat aan betrokkene terecht geen aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 7:5 van de CAR-UWO is toegekend, komt de Raad niet toe aan de bespreking van de overige gronden, waaronder de gronden van het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep die op verjaring zien.

Conclusie en gevolgen

4.7.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond moet worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 2 februari 2022 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas als voorzitter en L.M. Tobé en J.P. Loof als leden, in tegenwoordigheid van M. Dafir als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2025.
(getekend) H. Lagas
(getekend) M. Dafir

Voetnoten

1.Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst.
2.Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
3.Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten.
4.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
5.Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten.
6.Zie de uitspraak van 16 april 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BI3020.
7.Een markering waarmee de fabrikant verklaart dat de machine voldoet aan de minimale Europese veiligheidseisen; Conformité Européenne (Europese conformiteit).