ECLI:NL:CRVB:2025:1647

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
25/326 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante door het Uwv en de geschiktheid van de geduide functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 november 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een beslissing van het Uwv over haar arbeidsongeschiktheid. Appellante had zich ziekgemeld op 10 juni 2020 en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering, heeft het Uwv haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 70,50%. Appellante was het niet eens met deze beoordeling en stelde dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 1 oktober 2025 was appellante niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. L.H.H. Jansen. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder het vertrouwensbeginsel en de toepassing van de 60-plus regeling, overwogen. De Raad concludeerde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische en arbeidskundige onderzoeken adequaat waren uitgevoerd. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen strijd was met het gelijkheidsbeginsel, aangezien de gedragslijn van het Uwv ten tijde van de aanvraag nog niet van toepassing was.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, en de beslissing van het Uwv bleef in stand. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische en arbeidskundige beoordelingen in het kader van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 24 januari 2025, 23/8057 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 12 november 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 8 juni 2022 heeft vastgesteld op 70,50%. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 1 oktober 2025. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H.H. Jansen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als specialistisch begeleider voor gemiddeld 33,78 uur per week. Op 10 juni 2020 heeft zij zich ziekgemeld met gezondheidsklachten, waarna zij in aanmerking is gekomen voor een uitkering op grond van de Ziektewet. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 2 maart 2023. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 71,84%. Het Uwv heeft bij besluit van 19 april 2023 aan appellante met ingang van 8 juni 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Bij besluit van 24 november 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien het maatmaninkomen van appellante te corrigeren. Naar aanleiding hiervan heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 70,50%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat het afleggen van een huisbezoek, omdat appellante niet in staat was te reizen, niet noodzakelijk was. Daarnaast heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep alle beschikbare medische informatie voldoende gemotiveerd betrokken bij de beoordeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op een inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden de medische belastbaarheid van appellante op 8 juni 2022 gemotiveerd. Volgens de rechtbank heeft appellante geen geobjectiveerde medische gegevens overgelegd waardoor er twijfel ontstaat aan de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende uitgelegd waarom de geduide functies geschikt zijn voor appellante.
2.1.
Verder is de rechtbank van oordeel dat het Uwv terecht heeft aangegeven dat de gedragslijn van het Uwv, inzake arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen van 60-plussers, inhoudt dat de aanvraag om een WIA-uitkering in beginsel alleen wordt beoordeeld door een arbeidsdeskundige. Op het moment dat appellante om een WIA-uitkering vroeg, was de gedragslijn van het Uwv nog niet van toepassing. Om deze reden is volgens de rechtbank geen sprake van strijd met gelijkheidsbeginsel.
Het standpunt van appellante
3. Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Zij stelt zich op het standpunt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar ten onrechte niet heeft gezien en onderzocht op een spreekuur. Appellante beroept zich daarbij op het vertrouwensbeginsel. Verder meent appellante dat haar beperkingen zijn onderschat. Zij wijst daarbij op de doorverwijzing naar de poli revalidatie. Eveneens blijkt volgens haar uit het dagverhaal dat zij regelmatig moet rusten. Verder stelt appellante dat het Uwv de 60-plus regeling ten onrechte niet heeft toegepast en dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 70,50% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.2.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de zorgvuldigheid en juistheid van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd. Appellante heeft kort voor de zitting nog een werkplan van het Uwv van 18 juli 2025 overgelegd, waarin wordt geconcludeerd dat in het geval van appellante gezien de vooral fysieke klachten en beperkte energie in combinatie met haar leeftijd (65 jaar), het niet zinvol is om in te zetten op reintegratie. Nog daargelaten dat het stuk te laat is ingediend, ziet de Raad in deze informatie geen aanleiding voor een ander oordeel over de zorgvuldigheid van het onderzoek van het Uwv en de juistheid van het bestreden besluit nu het werkplan is opgesteld in het kader van de re‑integratie en geen medisch inhoudelijke informatie bevat.

Conclusie en gevolgen

5.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van H.A. Baars als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 november 2025
(getekend) S. Wijna
(getekend) H.A. Baars