ECLI:NL:CRVB:2025:163

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
24/394 PW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep door de rechtbank Noord-Nederland. De Raad verklaart het verzet van appellant ongegrond. Appellant had verzet aangetekend tegen de uitspraak van 4 juni 2024, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat het beroepschrift niet de benodigde gronden bevatte. Appellant had de gelegenheid gekregen om dit verzuim te herstellen, maar heeft de gestelde termijnen ongebruikt laten verstrijken.

Appellant voerde in verzet aan dat hij in het buitenland verbleef en dat de aangetekende brief van 8 april 2024 pas op 13 mei 2024 door hem was ontvangen. Hij stelde ook dat hij op 21 mei 2024 gronden had ingediend. De Raad oordeelde echter dat de omstandigheden die appellant aanvoerde niet verschoonbaar waren. Het niet treffen van maatregelen voor het in ontvangst nemen van aangetekende post tijdens zijn vakantie werd als zijn eigen risico beschouwd. Bovendien was er geen bewijs van de gestelde indiening van gronden op 21 mei 2024, en zelfs als dit bewijs er was, zou het de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken.

De Raad besloot dat het verzet ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het betaalde griffierecht van € 138,- zal door de griffier aan appellant worden terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van griffier F. Sporrel, en werd openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.

Uitspraak

Datum uitspraak: 21 januari 2025
24/394 PW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:55, zevende lid, en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 januari 2024, 23/2410 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier (college)

PROCESVERLOOP

Bij uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van 4 juni 2024 heeft de Raad het door appellant ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Appellant heeft verzet gedaan.
Het verzet is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 11 november 2024. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

De uitspraak van de Raad van 4 juni 2024 berust op de overwegingen dat het hoger beroepschrift niet de gronden van het hoger beroep bevat, dat appellant bij brieven van 7 maart 2024 en 8 april 2024 in de gelegenheid is gesteld om dat verzuim binnen vier weken te herstellen maar deze termijnen ongebruikt heeft laten voorbijgaan en dat niet is gebleken van redenen die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken.
In verzet voert appellant aan dat hij in het buitenland verbleef en de aangetekende brief van 8 april 2024 voor ontvangst is getekend door de heer [naam] en dat hij die brief pas op 13 mei 2024 van hem heeft ontvangen. Tevens geeft appellant aan gronden te hebben ingediend op 21 mei 2024. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, is geen omstandigheid gelegen die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakt. Dat appellant tijdens zijn vakantie geen maatregelen heeft getroffen met betrekking tot het in ontvangst nemen van aangetekende post en/of de verzorging ervan is een omstandigheid die voor zijn risico komt. Van de beweerde indiening van gronden op 21 mei 2024 heeft appellant geen bewijs overgelegd. Bovendien had dit de termijnoverschrijding evenmin verschoonbaar kunnen maken, omdat de gestelde termijn toen al ruimschoots was verstreken.
Dit betekent dat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ter zake van het verzet is geen aanleiding.
Het betaalde griffierecht van € 138,- zal door de griffier van de Raad aan appellant worden terugbetaald.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het verzet ongegrond;
  • bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 138,- door de griffier van de Raad aan appellant wordt terugbetaald.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van F. Sporrel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 januari 2025.
(getekend) E.C.G. Okhuizen
(getekend) F. Sporrel