Uitspraak
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- verklaart het verzet ongegrond;
- bepaalt dat het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 138,- door de griffier van de Raad aan appellant wordt terugbetaald.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 januari 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn hoger beroep door de rechtbank Noord-Nederland. De Raad verklaart het verzet van appellant ongegrond. Appellant had verzet aangetekend tegen de uitspraak van 4 juni 2024, waarin zijn hoger beroep niet-ontvankelijk was verklaard omdat het beroepschrift niet de benodigde gronden bevatte. Appellant had de gelegenheid gekregen om dit verzuim te herstellen, maar heeft de gestelde termijnen ongebruikt laten verstrijken.
Appellant voerde in verzet aan dat hij in het buitenland verbleef en dat de aangetekende brief van 8 april 2024 pas op 13 mei 2024 door hem was ontvangen. Hij stelde ook dat hij op 21 mei 2024 gronden had ingediend. De Raad oordeelde echter dat de omstandigheden die appellant aanvoerde niet verschoonbaar waren. Het niet treffen van maatregelen voor het in ontvangst nemen van aangetekende post tijdens zijn vakantie werd als zijn eigen risico beschouwd. Bovendien was er geen bewijs van de gestelde indiening van gronden op 21 mei 2024, en zelfs als dit bewijs er was, zou het de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maken.
De Raad besloot dat het verzet ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het betaalde griffierecht van € 138,- zal door de griffier aan appellant worden terugbetaald. De uitspraak werd gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, in tegenwoordigheid van griffier F. Sporrel, en werd openbaar uitgesproken op 21 januari 2025.