ECLI:NL:CRVB:2025:1611
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante, die voorheen als verzorgende IG werkte, heeft zich ziekgemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv heeft na onderzoek door verzekeringsartsen vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk en heeft haar beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellante niet accepteert. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geoordeeld dat het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling en dat de in de FML vastgestelde beperkingen niet worden overschreden in de geselecteerde functies. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat de weigering van de WIA-uitkering in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.