ECLI:NL:CRVB:2025:159

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
28 januari 2025
Zaaknummer
23/2020 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand met betrekking tot ingangsdatum en bijzondere omstandigheden

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. Appellant heeft zich op 24 september 2021 gemeld om bijstand aan te vragen, maar het college heeft besloten dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om bijstand toe te kennen met een eerdere ingangsdatum dan de datum van de aanvraag. Appellant ontving eerder bijstand van de gemeente Utrecht tot 3 september 2021. Hij heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het college, omdat hij van mening is dat hij recht heeft op bijstand met terugwerkende kracht tot 3 september 2021. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college terecht heeft besloten dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigen. De Raad heeft overwogen dat het de eigen verantwoordelijkheid van appellant is om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen. Appellant heeft aangevoerd dat hij door omstandigheden, zoals de coronapandemie en de sluiting van het gemeentehuis, niet eerder bijstand kon aanvragen. De Raad heeft echter vastgesteld dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om af te wijken van de regel dat bijstand in beginsel pas wordt verleend vanaf de datum van de aanvraag. Het hoger beroep van appellant is daarom afgewezen en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

23/2020 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2022, 22/3204 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 14 januari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak om de vraag of het college terecht heeft besloten dat er geen bijzondere omstandigheden zijn om aan appellant bijstand toe te kennen met ingang van een eerdere datum dan de dag waarop hij zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Appellant voert aan dat het voor hem niet mogelijk was om eerder bijstand aan te vragen. Daarnaast moeten gemeenten in onderling overleg bezien op welke manier de bijstand in een verhuisperiode gestalte wordt gegeven. Het optreden van het college is volgens appellant ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Net zoals de rechtbank is de Raad het niet met appellant eens. Het hoger beroep slaagt daarom niet.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft met een brief van 11 oktober 2024 (regiebrief) aan partijen voorgehouden hoe de Raad het geschil tussen partijen ziet, dat hij daarover geen vragen heeft en hij een zitting niet nodig acht om het geschil te kunnen beslechten.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven, omdat partijen niet binnen de gestelde termijn hebben verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving bijstand van de gemeente Utrecht tot 3 september 2021. Op 24 september 2021 heeft hij zich bij het college gemeld om bijstand aan te vragen en de aanvraag ingediend. Het college heeft deze aanvraag bij besluit van 13 december 2021 afgewezen.
1.2.
Op 19 december 2021 heeft appellant opnieuw bij het college een aanvraag om bijstand ingediend. Met een besluit van 23 februari 2022 heeft het college appellant met ingang van 19 december 2021 bijstand toegekend. Met een besluit van 17 mei 2022 heeft het college het besluit van 19 december 2021 herzien en de ingangsdatum van de bijstand gewijzigd naar 24 september 2021. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 17 mei 2022 omdat de juiste ingangsdatum volgens appellant 3 september 2021 is.
1.3.
Met een besluit van 30 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 17 mei 2022 ongegrond verklaard met als reden dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de bijstand per 3 september 2021 moet worden toegekend.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daaraan heeft de rechtbank, samengevat, ten grondslag gelegd dat niet in geschil is dat appellant zich pas op 24 september 2021 heeft gemeld voor het aanvragen van bijstand. Het college heeft geen aanleiding hoeven zien om de bijstand per 3 september 2021 te verlenen. De door appellant aangevoerde omstandigheden zijn geen bijzondere omstandigheden als bedoeld in de vaste rechtspraak van de Raad. Uit die rechtspraak volgt dat in beginsel geen recht bestaat op bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen en dat van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Niet is gebleken dat appellant zich niet eerder dan op 24 september 2021 bij het college kon melden.
Standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om geen bijstand toe te kennen met een eerdere ingangsdatum dan de meldingsdatum in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.2.
Niet is in geschil dat appellant zich niet eerder dan op 24 september 2021 bij het college heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
4.3.
Zoals ook de rechtbank heeft overwogen wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen en dat van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Dit is vaste rechtspraak. [1] Zulke omstandigheden kunnen zich voordoen als het de betrokkene niet kan worden verweten dat hij zich niet eerder heeft gemeld om bijstand aan te vragen of niet eerder een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de betrokkene niet in staat was om zich eerder te melden om bijstand aan te vragen of om eerder bijstand aan te vragen, of als de betrokkene daarvan is afgehouden door de bijstandverlenende instantie. [2]
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat er in zijn geval bijzondere omstandigheden zijn om bijstand met terugwerkende kracht te verlenen. Het was voor hem niet mogelijk om voor 24 september 2021 bijstand aan te vragen bij het college. Er waren wachttijden vanwege de Corona-pandemie, het gemeentehuis was dicht en er werden door de gemeente allerlei bezwaren opgeroepen tegen het direct indienen van de aanvraag.
4.5.
Appellant heeft ook aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel. Gemeenten moeten namelijk volgens hem in onderling overleg bezien op welke wijze de bijstand in een verhuisperiode gestalte wordt gegeven. Het is niet altijd zo duidelijk gedurende een verhuizing waar iemand zijn domicilie heeft. Voorts moest, omdat duidelijk werd dat de bijstand in Utrecht óp 3 september 2021 stopte, het college niet zonder meer de regels messcherp hanteren met als consequentie dat appellant een maand bijstand gemiste. Het optreden van het college is in die zin in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel.
4.6.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in de kern een herhaling van de in beroep en bezwaar aangevoerde gronden. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak uitgelegd waarom deze gronden niet slagen. Appellant heeft in hoger beroep geen reden gegeven waarom die uitleg volgens hem onjuist of onvolledig is. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd en neemt deze overwegingen over. Hij voegt daar nog het volgende aan toe.
4.7.
Het college heeft niet in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel. Het behoort namelijk tot de eigen verantwoordelijkheid van appellant om tijdig een aanvraag om bijstand in te dienen of zich tot het college te wenden voor nadere informatie. Dit volgt uit eerdere rechtspraak. [3] Voor zover appellant stelt dat hij van het tijdig doen van een aanvraag is afgehouden, is dat vergeefs. Er bestaan daarvoor geen aanknopingspunten in de beschikbare gegevens.
4.8.
Het college heeft zich dus terecht op het standpunt gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een eerdere ingangsdatum rechtvaardigden.

Conclusie en gevolgen

4.9.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de ingangsdatum van de toegekende bijstand 24 september 2021 blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2025.
(getekend) O.L.H.W.I. Korte
(getekend) M. Zwart

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT0209.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2172.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 26 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2374.