ECLI:NL:CRVB:2025:1545

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
24/2356 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging en weigering van ZW-uitkering na Eerstejaars-ZW-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante per 8 augustus 2022, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van haar laatstverdiende loon. Appellante had zich op 14 juni 2021 ziekgemeld met psychische klachten en ontving aanvankelijk een ZW-uitkering. Na een Eerstejaars-ZW-beoordeling (EZWb) heeft het Uwv haar uitkering beëindigd, wat leidde tot een aantal vervolg aanvragen voor een ZW-uitkering die door het Uwv zijn geweigerd. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 10 september 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat. De Raad oordeelde dat het Uwv de beëindiging van de ZW-uitkering en de daaropvolgende weigeringen terecht heeft gehandhaafd. De medische en arbeidskundige onderbouwing was voldoende en de geselecteerde functies werden als passend voor appellante beschouwd. De rechtbank had eerder de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellante heeft geen recht op vergoeding van proceskosten omdat het hoger beroep niet slaagde.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 september 2024, 23/6299, 23/6321 en 23/6760 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van appellante terecht per 8 augustus 2022 heeft beëindigd en of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante per 22 augustus 2022 en 22 mei 2023 een ZW-uitkering toe te kennen. Volgens appellante was zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat om de in het kader van de EZWb geselecteerde functies te verrichten, zodat zij onveranderd recht heeft op een ZWuitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd en de opvolgende aanvragen van appellante terecht heeft geweigerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. van Cortenberghe - van Dam, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 24 januari 2025 heeft mr. A.F.M. den Hollander, advocaat, zich als opvolgend gemachtigde gesteld. Het Uwv heeft een aanvullend verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 september 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Den Hollander. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als verkoopmedewerker voor 32,67 uur per week. Op 14 juni 2021 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft appellante het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 25 mei 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 6 juli 2022 (primair besluit 1) de ZW-uitkering van appellante met ingang van 8 augustus 2022 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Appellante ontving vervolgens een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en heeft zich op 22 augustus 2022 vanuit de WW ziekgemeld. Bij besluit van 21 oktober 2022 (primair besluit 2) heeft het Uwv geweigerd appellante per 22 augustus 2022 een ZW-uitkering toe te kennen.
1.3.
Op 22 mei 2023 heeft appellante zich opnieuw vanuit de WW ziekgemeld. Met een besluit van 7 juni 2023 (primair besluit 3) heeft het Uwv geweigerd appellante een ZWuitkering toe te kennen per 22 mei 2023.
1.4.
Met een besluit van 30 augustus 2023 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 6 juli 2022 ongegrond verklaard. Hieraan liggen een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien tot gedeeltelijke aanpassing van het ingenomen standpunt voor wat betreft de belastbaarheid van appellante op 8 augustus 2022 en ook op 22 augustus 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens aan de hand van deze FML geconcludeerd dat één van de vijf geduide functies niet meer passend is, maar de resterende vier functies nog steeds passend zijn.
1.5.
Met een besluit van eveneens 30 augustus 2023 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 21 oktober 2022 ongegrond verklaard. Hieraan liggen de rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, zoals benoemd onder 1.4, ook aanleiding gezien tot gedeeltelijke aanpassing van het ingenomen standpunt voor wat betreft de belastbaarheid van appellante op 22 augustus 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens geconcludeerd dat de (primair) geduide functies nog steeds geschikt zijn voor appellante.
1.6.
Bij besluit van 12 september 2023 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 september 2023 ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard en daarmee de bestreden besluiten in stand gelaten. Volgens de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig en heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en zonder tegenstrijdigheden beargumenteerd hoe zijn beoordeling tot stand is gekomen. In wat appellante heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het oordeel van de artsen van het Uwv. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de in beroep overgelegde informatie geen aanleiding geeft om het ingenomen standpunt te wijzigen, omdat voldoende rekening is gehouden met de psychische klachten van appellante en het feit dat zij hiervoor behandeling zal ondergaan. Ook is rekening gehouden met de vermoeidheidsklachten van appellante en de bijwerkingen die zij ervaart van de haar voorgeschreven medicatie. Ten aanzien van de lichamelijke klachten is rekening gehouden met de rugklachten van appellante en het vastgestelde sacro-iliacaal-syndroom. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met het chronisch pijnsyndroom, de medicatie en de behandelingen die appellante voor haar lichamelijke klachten heeft ondergaan. Dat appellante mogelijk aan de diagnose fibromyalgie voldoet, maakt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet dat sprake is van andere of verdergaande beperkingen. Wat appellante heeft aangevoerd, maakt niet dat bij de rechtbank twijfel is ontstaan over de geschiktheid van de functies. De arbeidsdeskundige en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben afdoende gemotiveerd waarom de werkzaamheden die horen bij de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante in de FML niet overschrijden.
3. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten terecht ongegrond heeft verklaard.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante heeft tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat zij wel recht heeft op een ZW-uitkering voor in ieder geval één van de periodes. Volgens appellante is de aangevallen uitspraak in strijd met meerdere beginselen van behoorlijk bestuur en heeft de rechtbank onvoldoende rekening gehouden met de standpunten die appellante in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. Ook vindt appellante dat door het Uwv onvoldoende rekening is gehouden met haar persoonlijke (medische) situatie en ten onrechte onvoldoende onderzoek is gedaan naar deze situatie. Appellante heeft ter zitting onder meer medische informatie van de CIR van 26 september 2024, van de radioloog van augustus 2023 en een verslag van Fier van 13 juni 2025 overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank de bestreden besluiten over de beëindiging en opvolgende weigeringen van de ZW-uitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. [1] Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van de gronden die zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak afdoende gemotiveerd besproken. De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Er zijn geen aanknopingspunten om appellante te volgen in haar stelling dat op de data in geding sprake was van een situatie waarin zij geen benutbare mogelijkheden had. De in hoger beroep overgelegde medische informatie leidt niet tot een ander oordeel, nu deze informatie niet ziet op de data in geding. Bovendien kan de Raad het Uwv volgen in de ter zitting gegeven toelichting dat de rugklachten en psychische klachten van appellante al bekend waren en afdoende zijn betrokken bij de beoordeling van haar mate van arbeidsongeschiktheid op deze data.

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging en weigeringen van de ZW-uitkering in stand blijven.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025.

(getekend) F.M. Rijnbeek

(getekend) J.A. Adjei-Asamoah

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920.