ECLI:NL:CRVB:2025:1543

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
24/2006 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering wegens verdiencapaciteit van meer dan 65%

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellante door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) per 18 mei 2023. Appellante, die voor het laatst als helpende in de zorg werkte, had zich op 10 januari 2022 ziekgemeld met psychische en fysieke klachten. Het Uwv kende haar vanaf 1 september 2022 een ZW-uitkering toe, maar concludeerde na een beoordeling dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar laatst verdiende loon te verdienen. Dit leidde tot de beëindiging van haar uitkering. Appellante was het niet eens met deze beslissing en stelde dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv terecht had besloten tot beëindiging van de ZW-uitkering, omdat appellante in staat was om de door het Uwv geduide functies te vervullen. De Raad oordeelde dat er voldoende medische en arbeidskundige onderbouwing was voor deze beslissing.

Uitspraak

24/2006 ZW
Datum uitspraak: 22 oktober 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 16 juli 2024, 23/3347 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv de ZW-uitkering van appellante per
18 mei 2023 terecht heeft beëindigd. Appellante vindt dat zij toen door haar (medische) beperkingen niet in staat was om de door het Uwv geduide functies te verrichten, zodat zij onveranderd recht heeft op een ZW-uitkering. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de ZW-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak, deels via videobellen, behandeld op een zitting van 10 september 2025. Voor appellante is mr. Theeuwen-Verkoeijen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als helpende in de zorg voor gemiddeld 15,86 uur per week. Op 10 januari 2022 heeft zij zich ziekgemeld met psychische en fysieke klachten. Het Uwv heeft appellante vanaf 1 september 2022 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling heeft appellante het spreekuur bezocht van een voor het Uwv werkzame arts. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst van 16 maart 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante de functies assemblagemedewerker elektrotechnische producten, productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) en textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 17 april 2023 de ZWuitkering van appellante met ingang van 18 mei 2023 beëindigd, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.2.
Bij besluit van 3 oktober 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv de beperkingen van appellante op de datum in geding onjuist heeft ingeschat. Volgens de rechtbank is het Uwv bekend met de psychische problematiek van appellante en de daarmee samenhangende klachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van informatie van psychotherapeut E. Pallandt, maar daarin geen aanleiding gezien om meer dan wel andere beperkingen aan te nemen. Verder is de verzekeringsarts bezwaar en beroep van mening dat er geen indicatie is voor een urenbeperking. Appellante heeft geen medische stukken in het geding gebracht die aanleiding geven voor twijfel aan de juistheid van de vaststelling van de beperkingen. Volgens de rechtbank heeft het Uwv op goede gronden geconcludeerd dat appellante vanaf 18 mei 2023 meer dan 65% kon verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werk en de ZWuitkering daarom terecht met ingang van die datum beëindigd.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft haar beroepsgronden herhaald, die, kort gezegd, inhouden dat het Uwv haar beperkingen heeft onderschat.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 november 2024, verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de beëindiging van de ZWuitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW behoudt een betrokkene na 52 weken van ongeschiktheid tot werken zijn ZW-uitkering, als hij als gevolg van ziekte minder kan verdienen dan 65% van zijn laatst verdiende loon (maatmaninkomen). Dit percentage wordt berekend door het maatmaninkomen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Bij deze beoordeling wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Ook deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze niet slagen. Er bestaat geen aanleiding voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsartsen. Het oordeel van de rechtbank en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep is in het rapport van 13 november 2024 tot de conclusie gekomen dat er geen argumenten zijn om af te wijken van het primaire standpunt. Daarbij is meegewogen dat appellante goed heeft gereageerd op de therapie. Ook is afdoende gemotiveerd waarom er geen energetische indicatie is voor een urenbeperking. Appellante heeft in hoger beroep geen (medische) gegevens overgelegd die aanleiding geven voor een andersluidend oordeel dan het oordeel van de rechtbank.
Conclusie en gevolgen
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de ZW-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van J.A. Adjei-Asamoah als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) J.A. Adjei-Asamoah