ECLI:NL:CRVB:2025:1532
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van WAO-uitkering wegens laattijdige aanvraag en gebrek aan bewijs van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een WAO-uitkering door het Uwv. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan. Appellant, die in Marokko woont, stelt dat hij tijdens zijn werk in Nederland ziek is geworden en dat deze ziekte aanhield na zijn vertrek naar Marokko. Het Uwv heeft echter de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij arbeidsongeschikt was in de periode dat hij verzekerd was voor de WAO (1990-1995). De Raad heeft vastgesteld dat de medische documenten die appellant heeft overgelegd uit latere jaren (2003, 2008, 2019 en 2022) niet relevant zijn voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid in de verzekerde periode.
Het procesverloop laat zien dat appellant meerdere keren een aanvraag heeft ingediend, maar dat het Uwv deze aanvragen niet in behandeling heeft genomen vanwege onvoldoende informatie. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Raad heeft deze uitspraak vernietigd, maar het beroep tegen het laatste besluit van het Uwv ongegrond verklaard. De Raad concludeert dat het Uwv terecht de WAO-aanvraag heeft afgewezen, omdat appellant niet heeft aangetoond dat hij arbeidsongeschikt was in de relevante periode. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de aanvrager om tijdig en voldoende bewijs te leveren voor een WAO-uitkering.