ECLI:NL:CRVB:2025:1530

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
24/2721 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant, die per 16 februari 2021 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is vastgesteld op 37,24%. Appellant, die zich ziekmeldde op 29 augustus 2017, betwistte deze vaststelling en stelde dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 3 september 2025, waar appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. V.C.D. Klaassen, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. D.W.C. Jacobs.

De Raad heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is verricht en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct zijn vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 maart 2023. De Raad oordeelt dat er voldoende medische en arbeidskundige grondslag is voor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de conclusie van het Uwv zouden kunnen weerleggen. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Hierdoor blijft het bestreden besluit van het Uwv in stand, en krijgt appellant geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 oktober 2024, 23/2594 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (Duitsland) (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 16 februari 2021 heeft vastgesteld op 37,24%. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en kan hij niet de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv het arbeidsongeschiktheidspercentage juist heeft vastgesteld.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. V.C.D. Klaassen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 september 2025. Voor appellant is mr. Klaassen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.W.C. Jacobs.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als installatiemonteur voor gemiddeld 40,69 uur per week. Op 29 augustus 2017 heeft hij zich ziekgemeld vanwege gezondheidsklachten. Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 juli 2019. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 37,54%. Het Uwv heeft bij besluit van 9 augustus 2019 aan appellant met ingang van 27 augustus 2019 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend.
1.2.
Nadat appellant op 24 oktober 2020 een herbeoordeling heeft aangevraagd, hebben een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige appellant opnieuw onderzocht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de medische situatie van appellant is veranderd en heeft op 22 januari 2021 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft op basis van deze nieuwe FML functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 37,24%. Het Uwv heeft bij besluit van 15 februari 2021 de WIA-uitkering van appellant ongewijzigd voortgezet. Per 27 augustus 2021 heeft het Uwv deze uitkering omgezet naar een WGA-vervolguitkering in de klasse van 35 tot 45%.
1.3.
Bij besluit van 30 maart 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de belastbaarheid van appellant op een aantal beoordelingspunten te wijzigen en heeft op 10 maart 2023 een nieuwe FML opgesteld. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien de functie Medewerker Tuinbouw (SBC-code 111010) te laten vervallen. De overige resterende functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep passend en geschikt geacht.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan het oordeel van de verzekeringsartsen. Voor de klachten aan de linkerarm en hand van appellant hebben de verzekeringsartsen beperkingen aangenomen. De verzekeringsartsen hebben geen aanleiding hoeven zien om een urenbeperking aan te nemen. Verder hebben de verzekeringsartsen de psychische klachten van appellant voldoende betrokken in de beoordeling. Tot slot heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toereikend gemotiveerd dat de geduide functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant stelt zich op het standpunt dat het medisch onderzoek onvoldoende zorgvuldig is geweest, omdat er geen volledig lichamelijk onderzoek is verricht. Volgens appellant zijn de lichamelijke klachten, zoals de chronische pijnklachten aan de schouder en de klachten aan de linkerarm en -hand, onvoldoende onderzocht en erkend. Daarnaast zijn de psychische klachten onderschat en had het Uwv een urenbeperking moeten aannemen. Appellant heeft ter nadere onderbouwing van zijn standpunt medische stukken overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.2.
Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Het standpunt van appellant dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep slechts heeft geobserveerd en het onderzoek vroegtijdig zou zijn afgebroken, wordt niet gevolgd nu uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 maart 2023 blijkt dat appellant lichamelijk is onderzocht. Het resultaat van deze onderzoeksbevindingen is opgenomen in dit rapport en vervolgens vertaald naar beperkingen in een FML. Uit de onderzoeksbevindingen volgt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de schouder, linkerarm en rug van appellant heeft onderzocht. Appellant heeft daarbij zelf geweigerd verder deel te nemen aan weerstandstesten vanwege pijnklachten.
5.3.
De Raad ziet geen aanleiding om te concluderen dat de functionele mogelijkheden van appellant in de FML van 10 maart 2023 onjuist zijn vastgesteld. Het Uwv heeft met de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 maart 2023, 5 juli 2024 en 25 juli 2025 inzichtelijk gemotiveerd dat in de FML voldoende rekening is gehouden met de beperkingen van appellant op 16 februari 2021. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat, mede op basis van de gegevens van het lichamelijk onderzoek en de beschikbare medische informatie, geen sprake was van verdergaande psychische en lichamelijke klachten. De ingebrachte medische informatie in hoger beroep geeft hier evenmin aanleiding toe. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft erop gewezen dat deze stukken dateren van ruim vóór de datum in geding en dat appellant niet inzichtelijk heeft gemaakt wat deze informatie betekent voor zijn belastbaarheid op de datum in geding. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk gemaakt hoe deze informatie zich verhoudt tot de informatie over de medische situatie van appellant op de datum in geding en waarom er geen aanleiding bestaat om verdergaande beperkingen aan te nemen.
5.4.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd waarom de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijden.

Conclusie en gevolgen

5.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025.

(getekend) S. Wijna

De griffier is verhinderd te ondertekenen.