ECLI:NL:CRVB:2025:1515

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 oktober 2025
Publicatiedatum
22 oktober 2025
Zaaknummer
24/2746 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 oktober 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft zijn WIA-uitkering per 1 augustus 2023 beëindigd gezien door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant betwist de beslissing van het Uwv, stellende dat hij meer medische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 3 september 2025, waar de appellant werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. J. Oversluizen, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. drs. R. Spanjer. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsartsen van het Uwv de medische situatie van de appellant zorgvuldig hebben beoordeeld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de belastbaarheid zoals vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 maart 2023. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het onderzoek voldoende zorgvuldig was en dat er geen reden was om de medische beoordeling te betwijfelen. De Raad heeft het hoger beroep van de appellant ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd, wat betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft. De appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 1 november 2024, 24/3357 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 15 oktober 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 1 augustus 2023 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J. Oversluizen, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 september 2025. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oversluizen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als productiemedewerker voor gemiddeld 36,34 uur per week. Op 5 maart 2019 heeft hij zich voor dit werk ziekgemeld. Het Uwv heeft de ex-werkgever van appellant een loonsanctie opgelegd. De voorgeschreven wachttijd is daarom doorgeschoven naar 1 maart 2022. Na onderzoek door een verzekeringsarts van het Uwv is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant aan het einde van deze wachttijd vastgesteld op 100% wegens wisselende belastbaarheid in verband met een operatie aan de linkerenkel. De verzekeringsarts heeft verder vastgesteld dat appellant per 16 maart 2023 niet langer wisselend belastbaar is, maar wel bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft. De verzekeringsarts heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 maart 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd.
1.2.
Het Uwv heeft bij besluit van 21 april 2023 aan appellant met ingang van 1 maart 2022 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend.
1.3.
Het Uwv heeft bij een ander besluit van 21 april 2023 de WIA-uitkering van appellant na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 1 augustus 2023 beëindigd, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.4.
Bij besluit van 19 februari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van de conclusies van de primaire arts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft één van de eerder geselecteerde functies laten vervallen, de maatmangegevens aangepast en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 29,12%.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft in wat appellant in beroep heeft aangevoerd, geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt. Volgens de rechtbank volgt uit het door appellant gestelde niet dat het Uwv een onvolledig beeld heeft gehad van de medische situatie van appellant per 1 augustus 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft volgens de rechtbank met het rapport van 29 december 2023 inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd waarom geen aanleiding bestaat de FML aan te passen. In zijn aanvullend rapport van 25 september 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep, naar aanleiding van het gestelde in beroep en de in beroep overgelegde medische informatie, volgens de rechtbank inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om het eerder ingenomen standpunt te wijzigen. Uit de door appellant in beroep overgelegde medische informatie kan evenmin worden afgeleid dat er een grond zou kunnen zijn om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv. Verder heeft de rechtbank geen grond gezien voor het oordeel dat de belasting van de geselecteerde functies de mogelijkheden van appellant op de datum in geding overschrijdt, zodat deze functies geschikt zijn.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat onvoldoende gewicht is toegekend aan de door hem ingediende medische informatie. Appellant meent dat sprake is van verdergaande beperkingen dan in de FML zijn vastgesteld ten gevolge van blijvende beperkingen en pijnklachten. Appellant heeft verzocht een deskundige te benoemen.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden gemotiveerd besproken. Er is geen aanleiding om anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat geen aanleiding bestaat te twijfelen aan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep getrokken conclusies. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
5.3.
De verzekeringsartsen van het Uwv waren bekend met de klachten van appellant ten gevolge van de artrose aan de linkerenkel en aan de knieën. In verband met deze klachten zijn ook verschillende beperkingen aangenomen in de FML. De verzekeringsartsen hebben alle beschikbare medische informatie meegewogen bij de medische beoordeling. In wat appellant heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen (bezwaar en beroep). In hoger beroep heeft appellant nog foto’s van de schroeven in zijn linkerenkel en een brief van de anesthesioloog van 26 september 2024 overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 2 januari 2025 voldoende gemotiveerd waarom de aanvullende medische stukken geen aanleiding vormen voor een andere conclusie. Daarbij is toegelicht dat de problemen en klachten die worden beschreven in de brief van de anesthesioloog overeenkomen met wat eerder is opgetekend.
5.4.
Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant nog aangevoerd dat ook sprake is van beperkingen in verband met psychische klachten en vermoeidheidsklachten, in welk kader hij de mogelijkheid van een urenbeperking wegens een verminderde energetische belastbaarheid heeft genoemd. Appellant heeft echter geen medische stukken overgelegd die deze klachten onderbouwen.
5.5.
Op basis van bovenstaande is er geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid zoals is vastgesteld in de FML van 16 maart 2023. Omdat twijfel aan de medische beoordeling door de verzekeringsartsen van het Uwv ontbreekt, bestaat er geen aanleiding om een deskundige te benoemen.

Conclusie en gevolgen

5.6.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2025.

(getekend) S. Wijna

(getekend) N. ter Heerdt