ECLI:NL:CRVB:2025:150
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in WIA-zaak
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep werd ingesteld na een uitspraak van de rechtbank Limburg op 26 oktober 2021. Tijdens de zitting op 9 maart 2023 heeft appellante via een beeldverbinding deelgenomen, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. drs. R. Spanjer. Na de zitting heeft de Raad het onderzoek geschorst en een verzekeringsgeneeskundig onderzoek laten uitvoeren door M.M. Wolff-van der Ven, wat resulteerde in een rapport op 7 juni 2024. Op basis van dit rapport heeft het Uwv op 29 augustus 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij aan appellante een IVA-uitkering is toegekend met terugwerkende kracht tot 28 oktober 2018.
Op 19 september 2024 heeft appellante haar hoger beroep ingetrokken en verzocht om een proceskostenveroordeling voor het Uwv. De Raad heeft vervolgens de proceskosten in verband met het beroep en het hoger beroep beoordeeld. De Raad oordeelde dat het Uwv in de proceskosten van appellante moest worden veroordeeld tot een totaalbedrag van € 3.640,28, inclusief vergoeding van het griffierecht van € 182,-. De Raad heeft ook bepaald dat de reiskosten van appellante voor het bijwonen van de zitting in beroep vergoed moeten worden, maar niet de kosten voor het onderzoek van de deskundige. De uitspraak is gedaan door E. Dijt, in tegenwoordigheid van griffier A.K.F. Ouwehand, en is openbaar uitgesproken op 23 januari 2025.