ECLI:NL:CRVB:2025:15

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 januari 2025
Publicatiedatum
8 januari 2025
Zaaknummer
24/911 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van het besluit tot weigering Wajong-uitkering toe te kennen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit tot afwijzing van een Wajong-uitkering aan appellant. Appellant heeft in het verleden meerdere keren een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, maar deze zijn telkens afgewezen. De laatste aanvraag, ingediend op 7 maart 2023, werd door het Uwv afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de eerdere besluiten te herzien. Appellant stelde dat er nieuwe feiten waren, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het Uwv terecht had geweigerd om terug te komen op de eerdere besluiten. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om aan te tonen dat er sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die de eerdere afwijzingen konden onderbouwen. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit niet evident onredelijk was en dat de rechtbank terecht het standpunt van het Uwv had gevolgd.

Uitspraak

24/911 WAJONG
Datum uitspraak: 8 januari 2024
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 april 2024, 23/2694 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het besluit van 13 februari 2012, waarin het Uwv de aanvraag van appellant voor een Wajong-uitkering heeft afgewezen. Volgens appellant is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht heeft geweigerd terug te komen van de weigering een Wajong-uitkering toe te kennen.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 oktober 2024. Appellant is met zijn partner verschenen, bijgestaan door mr. Willering. Namens het Uwv is M.K. Affia verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1986, heeft met een door het Uwv op 8 december 2011 ontvangen formulier een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Bij besluit van 13 februari 2012 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.2.
Appellant heeft op 8 augustus 2018 opnieuw een aanvraag ingediend om een Wajonguitkering. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de eerdere beoordeling te herzien. Met een besluit van 26 september 2018 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.3.
Appellant heeft op 26 juli 2019 voor de derde keer een aanvraag om een Wajonguitkering ingediend. Het Uwv heeft een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die aanleiding geven om de eerdere beoordelingen te herzien. Met een besluit van 21 november 2019 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt.
1.4.
Met een door het Uwv op 7 maart 2023 ontvangen formulier heeft appellant opnieuw een aanvraag ingediend om een Wajong-uitkering. Bij deze aanvraag heeft hij toegelicht dat hij vanaf zijn achttiende niet in staat was om te werken. Het Uwv heeft de aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen van de besluiten van 13 februari 2012, 26 september 2018 en 21 november 2019. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 9 mei 2023 dit verzoek afgewezen, omdat volgens de arts er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden zijn die betrekking hebben op de Wajong verzekerde periode.
1.5.
Bij besluit van 11 december 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 21 november 2023 ten grondslag.
1.6.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant informatie van de neuroloog van 29 december 2023 overgelegd. Het Uwv heeft hierop met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 14 maart 2024 gereageerd.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
2.2.
De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk en navolgbaar heeft gemotiveerd dat geen sprake is van nieuwe medische feiten, die aanleiding moeten zijn om terug te komen op het besluit van 13 februari 2012. In de rapporten van 21 november 2023 en 14 maart 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat uit de door appellant opgestuurde informatie geen nieuwe gegevens naar voren komen, waardoor de conclusies uit 2012 ten aanzien van de periode waarin appellant verzekerd was voor de Wajong anders zouden moeten worden. Dat appellant pas sinds een jaar over de heftige problemen uit zijn jeugd kan praten is niet nieuw volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Uit de eerder al aanwezige informatie blijkt namelijk dat toen ook bekend was dat sprake was van veel heftige problemen in de jeugd van appellant. Uit de informatie van de neuroloog van 29 december 2023 blijkt verder dat zij onvoldoende aanwijzingen vond voor epilepsie. Zij acht het beeld het best passend bij de functionele wegrakingen/PNEA. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is deze (nieuw) gestelde diagnose van ver na de te beoordelen periode. Ook blijkt uit de al aanwezige informatie niet dat appellant toen al melding heeft gemaakt van wegvallen of epilepsie.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Hij heeft herhaald dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Hij wijst op de functionele wegrakingen/PNEA, die hij ook op zijn achttiende verjaardag had. Appellant voert verder aan dat er vijf persoonlijkheidsstoornissen zijn vastgesteld, die door het Uwv niet zijn meegewogen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
Het oordeel van de Raad
4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering om terug te komen van de afwijzing van de eerdere Wajong-aanvraag in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.1.
Het Uwv heeft op het verzoek om terug te komen van de eerdere besluiten beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.1.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.2.
De beroepsgrond van appellant dat sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden is een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze beroepsgrond uitvoerig besproken en overtuigend gemotiveerd waarom dit niet slaagt. De Raad onderschrijft de overwegingen zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.2 volledig en volstaat met een verwijzing daarnaar. De Raad maakt dan ook het oordeel waartoe de rechtbank op grond van deze overwegingen is gekomen tot het zijne. De Raad voegt daaraan toe dat ook het ter zitting door appellant aangehaalde verslag van het psychologisch onderzoek van PACT van 18 augustus 2011 (datum verslaglegging), waarin volgens appellant is geconcludeerd dat sprake is van meer persoonlijkheidsstoornissen dan de verzekeringsarts heeft aangenomen, niet leidt tot een andersluidend oordeel. De verzekeringsarts heeft blijkens zijn rapport van 13 januari 2012 dit verslag expliciet in zijn beoordeling betrokken. In zijn rapport staat vermeld dat het verslag aanwezig is in het medisch dossier en bovendien zijn de conclusies van PACT opgenomen in het rapport. Dit maakt dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten. Ten slotte wordt in wat appellant heeft aangevoerd evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.3.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht het Uwv gevolgd in zijn standpunt dat geen aanleiding bestaat om terug te komen van het besluit van 13 februari 2012.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering om terug te komen van het besluit van 13 februari 2012 in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van A.M. Geurtsen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 januari 2024.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) A.M. Geurtsen