ECLI:NL:CRVB:2025:1433
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op basis van arbeidsvermogen van appellant
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren op [geboortedatum] 2004, stelde dat hij op de dag dat hij achttien jaar werd, duurzaam geen arbeidsvermogen had. Het Uwv had echter vastgesteld dat appellant wel degelijk arbeidsvermogen had, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek. De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht.
Tijdens de zitting op 12 februari 2025 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en heeft hij zijn standpunt toegelicht. Het Uwv heeft gereageerd met nadere rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De Raad heeft de argumenten van appellant en het Uwv afgewogen en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten. De Raad heeft vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beperkingen, voldoet aan de criteria voor arbeidsvermogen zoals vastgelegd in de Wajong. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige te benoemen, omdat er geen twijfel bestond over de medische beoordeling van het Uwv.
De uitspraak van de Raad bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank, waardoor de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, aangezien het hoger beroep niet slaagt.