ECLI:NL:CRVB:2025:143
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering Wajong-uitkering op basis van niet-duurzaam arbeidsvermogen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren in 1992, heeft op 18 november 2014 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, omdat hij volgens eigen zeggen duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is, en heeft de aanvraag afgewezen. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de aanvraag terecht heeft afgewezen. De Raad oordeelt dat er voldoende medische grondslag is voor de conclusie dat appellant op de relevante data niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat zijn beperkingen ernstig zijn onderschat, niet overtuigend geacht. De Raad heeft ook de medische informatie die appellant na heropening van het onderzoek heeft overgelegd, niet als voldoende bewijs gezien om de eerdere conclusies van het Uwv te weerleggen.
Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.