ECLI:NL:CRVB:2025:143

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2025
Publicatiedatum
23 januari 2025
Zaaknummer
21/3442 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van niet-duurzaam arbeidsvermogen

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Appellant, geboren in 1992, heeft op 18 november 2014 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, omdat hij volgens eigen zeggen duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikte. Het Uwv heeft echter geconcludeerd dat het ontbreken van arbeidsvermogen niet duurzaam is, en heeft de aanvraag afgewezen. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep is gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv de aanvraag terecht heeft afgewezen. De Raad oordeelt dat er voldoende medische grondslag is voor de conclusie dat appellant op de relevante data niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De Raad heeft de argumenten van appellant, waaronder de stelling dat zijn beperkingen ernstig zijn onderschat, niet overtuigend geacht. De Raad heeft ook de medische informatie die appellant na heropening van het onderzoek heeft overgelegd, niet als voldoende bewijs gezien om de eerdere conclusies van het Uwv te weerleggen.

Uiteindelijk bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank, wat betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

21/3442 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 augustus 2021, 20/343 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 23 januari 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant beschikte hij op 18 november 2014, de dag dat hij studerend was, duurzaam niet over arbeidsvermogen en had hij om die reden als jonggehandicapte moeten worden aangemerkt. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv appellant terecht een Wajong-uitkering heeft geweigerd.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. B. Blanckenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 26 februari 2023 heeft mr. F.R.G. Keijzer zich als gemachtigde van appellant gesteld.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 14 december 2023. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Keijzer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Sluijs.
Na de zitting heeft de Raad het onderzoek heropend om appellant in de gelegenheid te stellen nadere medische informatie te overleggen. Appellant heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt. Het Uwv heeft hier vervolgens op gereageerd.
De Raad heeft op 12 december 2024 een nadere zitting gehouden. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Keijzer. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R.D. van den Heuvel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1992, heeft met een door het Uwv op 8 februari 2019 ontvangen formulier een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend. Daarbij is vermeld dat appellant psychische problemen heeft. Het Uwv heeft vervolgens een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek verricht, waarna geconcludeerd is dat appellant weliswaar nu geen arbeidsvermogen heeft, maar dat deze situatie niet duurzaam is. Met een besluit van 22 mei 2019 heeft het Uwv vervolgens geweigerd appellant een Wajong-uitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 11 december 2019 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog verbetermogelijkheden heeft als hij in periodes van stabiliteit weer medicatie gaat gebruiken. Dit mag ook verwacht worden van appellant, omdat het stoppen van medicatie zijn psychiatrische toestandsbeeld in periodes van stabiliteit niet heeft veranderd. Als appellant geen psychoses meer heeft, kan hij arbeidsvermogen gaan ontwikkelen. De rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin gevolgd, omdat deze volgens de rechtbank op medisch gebied deskundig is en er zijn geen aanwijzingen dat zijn oordeel onjuist is. Appellant heeft gesteld dat medicatie zijn depressieve klachten verergert, maar het gaat voor het recht op een Wajong-uitkering om de verbetermogelijkheden op de lange termijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant die verbetermogelijkheden nog heeft. Daarnaast heeft de rechtbank de aanvankelijke mening van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat appellant kennelijk nog cannabis gebruikt verworpen, want dit blijkt nergens uit en appellant heeft het zelf ontkend. Dit gegeven is naar het oordeel van de rechtbank niet doorslaggevend, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook zonder de rol van cannabis nog verbetermogelijkheden ziet. Uit de informatie van de psychiater van 23 maart 2020 volgt weliswaar dat de behandeling van appellant gericht is op stabilisatie, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep sluit niet uit dat hij in de toekomst – dus na stabilisatie – nog arbeidsmogelijkheden kan ontwikkelen. Ook op dit punt heeft de rechtbank de verzekeringsarts bezwaar en beroep gevolgd, omdat niet blijkt dat dit medisch oordeel onjuist is. De psychose van appellant in maart 2020 verandert volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn oordeel niet, omdat medicatie de kans op een psychose in maart 2020 aanzienlijk zou hebben verkleind. De rechtbank heeft geen reden gezien aan dit oordeel te twijfelen. Op grond van het voorgaande heeft de rechtbank geoordeeld dat het te vroeg is voor de conclusie dat appellant nooit meer zal kunnen werken, zodat het Uwv de aanvraag om een Wajong-uitkering terecht heeft afgewezen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met die uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gevolgd op het punt dat er nog verbetermogelijkheden zijn op lange termijn. Zijn beperkingen zijn hiermee ernstig onderschat. Ter onderbouwing hiervan heeft hij informatie overgelegd, waaronder brieven van de GZ-psycholoog van 20 maart 2023, 6 juni 2023 en 6 november 2023 en e-mails van zijn werkgever. Het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is daarnaast onzorgvuldig tot stand gekomen, waardoor ook het besluit van het Uwv onzorgvuldig is. Tot slot heeft appellant verzocht een psychiater als onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.2.
Appellant heeft na heropening van het onderzoek een brief van de psycholoog en psychiater van ForLight van 8 maart 2024 overgelegd. Volgens appellant is sprake van duurzaamheid van zijn beperkingen, mede gelet op artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong. Daarnaast heeft hij nog een psychologisch onderzoek van ForLight van 12 juli 2024 en een verklaring van zijn maatschappelijk werker overgelegd. Appellant heeft tot slot aangevoerd dat zijn aanvraag op grond van de Wajong 2010 had moeten worden beoordeeld dan wel dat de Wajong-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 18 november 2014 moet worden toegekend.
Het standpunt van het Uwv
3.3.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3.4.
In reactie op de medische informatie die appellant na heropening van het onderzoek heeft overgelegd, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep overwogen dat deze informatie geen aanleiding geeft voor wijziging van het standpunt.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.1.
Om recht te hebben op een Wajong-uitkering moet een betrokkene als jonggehandicapte kunnen worden aangemerkt. Op grond van artikel 1a:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wajong is jonggehandicapte de ingezetene die op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Op grond van het vierde lid wordt onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
4.2.
Niet in geschil is dat appellant op 18 november 2014, de eerste ziektedag, en op 8 februari 2019, de datum van de aanvraag, geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie (arbeidsvermogen) had, omdat op die data sprake was van aanmerkelijk persoonlijk en sociaal disfunctioneren op grond van een ernstige psychische stoornis. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het ontbreken van arbeidsvermogen duurzaam is.
4.3.
De beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen betreft een inschatting van de kansen op verbetering van de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Duurzaamheid op grond van de Wajong wordt aangenomen in een situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet meer kunnen ontwikkelen. [1] Gelet op de wetsgeschiedenis is hiervan sprake als een betrokkene geen enkel perspectief meer heeft op ontwikkeling en herstel is uitgesloten. [2] Als het Uwv stelt dat duurzaamheid ontbreekt, hoeft het Uwv niet te onderbouwen dat een betrokkene in de toekomst zal beschikken over arbeidsvermogen. Het Uwv moet in zo’n geval wel aannemelijk maken dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich in de toekomst op een dusdanige wijze kunnen ontwikkelen dat niet uitgesloten is dat op termijn arbeidsvermogen zal kunnen ontstaan. Daarbij zijn van belang de bij betrokkene bestaande mogelijkheden tot verbetering van belastbaarheid, verdere ontwikkeling en toename van bekwaamheden. Anders dan bij een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen [3] kan in een situatie waarbij op lange termijn slechts een geringe kans op herstel bestaat, voor de toepassing van de Wajong (vooralsnog) geen duurzaamheid worden aangenomen. In een situatie waarin het arbeidsvermogen tijdelijk ontbreekt wordt voor de toepassing van de Wajong de duurzaamheid na een periode van tien jaar alsnog verondersteld aanwezig te zijn. [4]
4.4.
Het Uwv hanteert bij de beoordeling van de duurzaamheid van het ontbreken van arbeidsvermogen een beoordelingskader, dat is opgenomen in Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’. Volgens het beoordelingskader spreekt de verzekeringsarts zich uit over de ontwikkeling van de mogelijkheden van betrokkene, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment waarop de beoordeling betrekking heeft. In het beoordelingskader is een stappenplan (zie bijlage) opgenomen voor het onderzoek van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige naar de vraag of bij een betrokkene al dan niet sprake is van het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen. Voor zover de verzekeringsarts, overeenkomstig het stappenplan, niet zelfstandig over het duurzaam ontbreken van arbeidsvermogen kan besluiten, spreken verzekeringsarts en arbeidsdeskundige zich gezamenlijk uit over de te verwachten ontwikkeling van betrokkene en of die al dan niet tot arbeidsvermogen kan leiden.
4.5.
Met inachtneming van het vorenstaande kan de rechtbank worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat op 18 november 2014 en 8 februari 2019 niet uitgesloten was dat de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bij appellant zich konden ontwikkelen. De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn grotendeels een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft deze beroepsgronden afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
4.6.
De medische informatie die appellant in hoger beroep heeft overgelegd, leidt niet tot een ander oordeel. Uit deze informatie kan niet worden afgeleid dat de inschatting over de duurzaamheid die destijds gemaakt is, onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in reactie hierop inzichtelijk overwogen dat uit deze informatie niet volgt dat appellant duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt. Zo heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 25 juli 2024 onder meer overwogen dat weliswaar sprake is van beperkingen ten aanzien van conflicthantering, intensief samenwerken en intensieve klanten- en patiëntencontacten, maar dat dit geenszins uitsluit dat taken in een arbeidsorganisatie verricht kunnen worden. In het rapport van 10 december 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep daarnaast aanvullend overwogen dat uit de informatie van ForLight van 12 juli 2024 blijkt dat sprake is van lichte ASS, PTSS en ADHD (impulsief). Dit geeft geen andere visie op de belastbaarheid. In december 2019 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep al aangegeven dat er geen hoge eisen aangaande het sociaal functioneren moeten worden gesteld en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vermeldde dat appellant niet geschikt was voor intensieve samenwerking en intensieve patiënten- en klantencontacten. Appellant is belastbaar voor werkzaamheden zonder hoge eisen aan het sociaal functioneren zoals bijvoorbeeld geldt voor administratief werk waarbij de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep als voorbeeldtaak het scannen/invoeren van gegevens noemde. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan hierin worden gevolgd. Niet blijkt dat voorbij is gegaan aan de psychische problematiek, zoals appellant heeft gesteld. Verder slaagt het betoog van appellant dat sprake is van duurzaamheid omdat geen sprake is geweest van werkhervatting, omdat hij telkens opnieuw uitviel en zijn contracten niet werden verlengd, evenmin. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover gemotiveerd overwogen dat zijn persoonlijkheidsproblematiek zeker belemmerend kan zijn voor het functioneren in het werk als docent, maar dat dit niet betekent dat in het geheel geen sprake is van het ontbreken van basale werknemersvaardigheden of het kunnen uitvoeren van taken in een arbeidsorganisatie. Dat hij daarnaast ook is uitgevallen in werk waarbij lagere eisen werden gesteld aan het sociaal functioneren, heeft appellant niet onderbouwd.
4.7.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat geen aanleiding voor het benoemen van een deskundige.
4.8.
Voor zover appellant een beroep heeft willen doen op de tienjaarstermijn als bedoeld in artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong, dient appellant hiervoor een verzoek te doen bij het Uwv.
4.9.
Nu het Uwv de Wajong-aanvraag van appellant terecht heeft afgewezen, behoeft de grond over het toekennen van een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht geen bespreking. Een beoordeling op grond van de Wajong 2010 is in het geval van appellant daarnaast niet mogelijk, aangezien hij zijn aanvraag na 1 januari 2015 heeft ingediend.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S.B. Smit-Colenbrander, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2025.
(getekend) S.B. Smit-Colenbrander
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Bijlage: voor deze uitspraak zijn belangrijke wettelijke regels

Artikel 1a:1, eerste lid, van de Wajong
Jonggehandicapte is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong
Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Beoordelingskader uit Bijlage 1 van het ‘Compendium Participatiewet’
“Stap 1 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of er sprake is van een progressief ziektebeeld.
Als het antwoord bevestigend is, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.”
Stap 2 - voor de verzekeringsarts
De verzekeringsarts stelt vast of de situatie van cliënt aan beide volgende voorwaarden voldoet:
* er is sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden;
* de aandoening is zodanig ernstig dat geen enkele toename van bekwaamheden mag worden verwacht.
Als aan deze beide voorwaarden wordt voldaan, ontbreekt het arbeidsvermogen duurzaam. De beoordeling is afgerond.
Stap 3 - voor de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige samen
De verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige stellen in gezamenlijk overleg vast of het ontbreken van arbeidsvermogen van de cliënt duurzaam is. Zij betrekken daarbij ten minste de volgende aspecten in onderlinge samenhang:
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden ter verbetering van de belastbaarheid;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot verdere ontwikkeling;
* het al dan niet ontbreken van mogelijkheden tot toename van bekwaamheden.
Op grond van hun gezamenlijk overleg concluderen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige of het arbeidsvermogen al dan niet duurzaam ontbreekt. De beoordeling is afgerond.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, vierde lid, van de Wajong.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33 161, nr. 3 onder 5.1.
3.Artikel 4, derde lid, van de Wet WIA.
4.Artikel 1a:1, derde lid, van de Wajong.