ECLI:NL:CRVB:2025:139

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
22 januari 2025
Zaaknummer
23/2560 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens onvoldoende meewerken aan aangeboden voorziening

Deze zaak betreft een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, waarin de verlaging van de bijstand van appellant met 100% gedurende één maand werd bevestigd. Appellant ontving sinds 29 mei 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (PW) en had in 2022 deelgenomen aan een traject bij het Job Education Center. Het college van burgemeester en wethouders van Venlo had op 8 april 2022, na bezwaar, de bijstand verlaagd omdat appellant herhaaldelijk niet was verschenen of te laat was gekomen op afspraken. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. In hoger beroep herhaalde appellant dat hij door medische klachten moeite had met het nakomen van afspraken. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat uit de ingeleverde stukken niet bleek dat appellant niet in staat was om afspraken na te komen. De opgelegde maatregel bleef daarom in stand. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen dringende redenen waren om van de maatregel af te zien. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

23/2560 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 25 juli 2023, 22/2290 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Venlo (college)
Datum uitspraak: 14 januari 2025
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over een maatregel als gevolg van het onvoldoende meewerken aan een door het college aan appellant aangeboden voorziening. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij door medische klachten moeite heeft met het nakomen van afspraken. De Raad volgt de overwegingen van de rechtbank dat uit de door appellant ingeleverde stukken niet blijkt dat niet van hem gevraagd kan worden om afspraken na te komen. De opgelegde maatregel blijft daarom in stand.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. J.H.M. Verstraten, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft op 26 september 2024 een brief (regiebrief) gestuurd waarin de Raad heeft uitgelegd hoe hij het geschil voorshands ziet en appellant mogelijke vervolgstappen heeft voorgehouden. Appellant heeft gereageerd en gevraagd om de zaak zonder zitting af te doen. Het college heeft laten weten geen behoefte te hebben aan een zitting. Daarom heeft de Raad de zaak niet op een zitting behandeld en het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 29 mei 2020 bijstand op grond van de Participatiewet (PW), naar de norm voor een alleenstaande. Begin 2022 is appellant begonnen met een traject bij het Job Education Center.
1.2.
Met een besluit van 8 april 2022, na bezwaar gehandhaafd met een besluit van 25 augustus 2022 (bestreden besluit), heeft het college op grond van artikel 18, vierde lid, aanhef en onder h, van de PW bij wijze van maatregel de bijstand van appellant over de maand april 2022 verlaagd met 100%. Hieraan ligt ten grondslag dat het traject vanaf 30 maart 2022 is beëindigd omdat appellant herhaaldelijk niet is verschenen of te laat is gekomen, ook nadat hij daarop diverse keren was aangesproken. Appellant heeft daarmee onvoldoende meegewerkt aan een door het college aangeboden voorziening. Er zijn geen dringende redenen om van de maatregel af te zien.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant een aantal keren niet is komen opdagen of te laat is verschenen op afspraken. Uit wat appellant naar voren heeft gebracht, blijkt niet dat hem hiervan geen verwijt kan worden gemaakt en ook niet dat er dringende redenen zijn om van een maatregel af te zien of om deze te matigen. Uit de ingeleverde medische stukken blijkt dat er bij appellant psychische problemen hebben gespeeld, dat het bekend is dat er sprake is van een cannabisverslaving en dat appellant ook bij ambulante ondersteuning meerdere keren niet is komen opdagen. Uit deze stukken blijkt niet dat niet van appellant kan worden gevergd dat hij zijn afspraken nakomt. Verder heeft appellant geen verklaring gegeven voor het feit dat hij ook op afspraken in de middag niet is verschenen terwijl hij het naar eigen zeggen lastig vindt om in de morgen tijdig op afspraken te komen. Van het aanbod van de jobcoach om hem ’s morgens tijdig te bellen heeft appellant geen gebruik gemaakt. Tot slot blijkt uit het handelen van appellant ook niet dat hij de gevolgen van zijn handelen niet heeft kunnen overzien.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft aangevoerd dat het college onvoldoende maatwerk heeft geleverd bij het aanbieden van het traject. Door zijn psychische klachten heeft hij moeite met het nakomen van afspraken. Hierdoor was het traject voor hem niet passend. Daarnaast kan hem gelet op deze klachten niet of verminderd worden verweten dat hij niet altijd of niet tijdig op afspraken verscheen. Het college had daarom moeten afzien van een maatregel of een waarschuwing moeten opleggen. Omdat het traject niet passend was, is de maatregel ook onredelijk, onbillijk en disproportioneel.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de maatregel in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
De Raad heeft in de regiebrief van 26 september 2024 opgenomen dat wat appellant aanvoert in de kern een herhaling is van wat hij in beroep heeft aangevoerd. Daarnaast is in de regiebrief vermeld dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft uitgelegd waarom dat niet leidt tot vernietiging van het bestreden besluit. Appellant is in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt nader toe te lichten en zo mogelijk met bewijs te onderbouwen. In reactie daarop heeft appellant verklaard dat hij niet over bewijsstukken beschikt waaruit blijkt dat hij moeite heeft met het nakomen van afspraken. Volgens appellant heeft de rechtbank de al overgelegde bewijzen onjuist gewogen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is de Raad echter niet duidelijk waar in de stukken een onderbouwing is te vinden voor het standpunt van appellant dat hij moeite heeft met het nakomen van afspraken. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank en met de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd en neemt deze overwegingen over.

Conclusie en gevolgen

4.2.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de maatregel over de maand april 2022 in stand blijft.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M. Zwart als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2025.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M. Zwart