ECLI:NL:CRVB:2025:1377

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
17/4287 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid en de gevolgen daarvan voor de WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 september 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv over de mate van arbeidsongeschiktheid. Appellante had zich ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten en het Uwv had haar arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 45,48%. Appellante was het hier niet mee eens en stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met haar beperkingen. De Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid ten onrechte had vastgesteld. De Raad volgde het oordeel van de door haar ingeschakelde deskundige, die concludeerde dat appellante per 19 februari 2016 volledig arbeidsongeschikt is. De Raad heeft het bestreden besluit van het Uwv vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat appellante volledig arbeidsongeschikt is. Tevens is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

17/4287 WIA
Datum uitspraak: 11 september 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
8 mei 2017, 16/5545 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 19 februari 2016 heeft vastgesteld op 45,48%. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt. De Raad voorziet zelf in de zaak door te bepalen dat appellante per 19 februari 2016 volledig arbeidsongeschikt is.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. S. Süzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Süzen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.
De Raad heeft het onderzoek na de zitting heropend en nadere vragen gesteld aan het Uwv. Het Uwv heeft ter beantwoording van deze vragen op 15 oktober 2019 een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 30 september 2019 en een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 8 oktober 2019 ingebracht, waarin wordt ingegaan op de gestelde vragen. Appellante heeft hier op 10 december 2019 op gereageerd.
De Raad heeft de behandeling van de zaak hervat op een zitting van 11 maart 2020. Appellante is verschenen bijgestaan door mr. T. Erdal, kantoorgenoot van mr. Süzen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek en verzekeringsarts bezwaar en beroep R.M.E. Blanker. De Raad heeft het onderzoek geschorst om appellante in de gelegenheid te stellen om The Hand Clinic nadere vragen te laten beantwoorden.
Appellante heeft op 29 april 2020 een reactie van 24 april 2020 van Handchirurg Noordanus van The Hand Clinic ingebracht, waarin Noordanus heeft laten weten geen aanvullingen te hebben op de reeds verstrekte informatie. Uwv heeft een aanvullende reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 11 mei 2020 ingebracht.
De Raad heeft drs. F.M. Brouwer, verzekeringsarts, benoemd als deskundige. De deskundige heeft op 14 november 2022 rapport uitgebracht.
Partijen hebben hun zienswijze gegeven op het rapport. Het Uwv heeft hiertoe verwezen naar een reactie van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 29 augustus 2023 en van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 9 oktober 2023. Appellante heeft nog een nadere reactie ingebracht.
Met toepassing van artikel 8:64, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een nader onderzoek ter zitting achterwege gelaten, waarna het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid van de Awb is gesloten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als financieel-administratief medewerkster voor gemiddeld 23,22 uur per week. Op 21 februari 2014 heeft zij zich vanuit een werkloosheidssituatie ziekgemeld met lichamelijke en psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een primaire arts en een arbeidsdeskundige. De primaire arts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 december 2015. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellante functies geselecteerd en een mate van arbeidsongeschiktheid berekend van 30,20%. Het Uwv heeft bij besluit van 25 januari 2016 geweigerd appellante met ingang van 19 februari 2016 een WIA-uitkering toe te kennen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 18 juli 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellante gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan appellante met ingang van 19 februari 2016 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45,48%. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van 15 juni 2016 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep met een aangescherpte FML van dezelfde datum en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 28 juni 2016.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Wat appellante in beroep heeft aangevoerd heeft de rechtbank geen reden gegeven het medisch oordeel dat aan het bestreden besluit ten grondslag ligt voor onjuist te houden. Met de door appellante in beroep genoemde klachten is door het Uwv rekening gehouden bij het opstellen van de FML van 15 juni 2016. Wat appellante heeft aangevoerd is volgens de rechtbank, tegenover het gemotiveerde medisch oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, onvoldoende om op grond daarvan verdergaande beperkingen aan te nemen dan al zijn aangenomen in de FML van 15 juni 2016
.Ervan uitgaande dat het Uwv de functionele mogelijkheden van appellante op de datum in geding correct heeft vastgesteld, heeft de rechtbank de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in bezwaar geduide functies geschikt geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 juni 2016 voldoende toegelicht dat de in bezwaar geduide functies van samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050), machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (SBC-code 271093) en samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130) voor appellante geschikt moeten worden geacht. In het midden kan blijven of de functie besteller post/pakketten (auto) (SBC-code 282102) voor appellante geschikt is. Wanneer deze functie buiten beschouwing wordt gelaten resteren er voldoende functies om de schatting te kunnen dragen.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met haar fysieke en psychische beperkingen. Volgens appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 15 juni 2016 onvoldoende rekening gehouden met haar pijnklachten aan haar knieën, schouder, rug, linkerpols en linkerhand en het feit dat zij genoodzaakt is met krukken te lopen. Appellante is beperkt in haar algemene dagelijkse levensverrichtingen. Zij ontvang daarom een persoonsgebonden budget (pgb) voor persoonlijke verzorging, individuele begeleiding, dagbesteding en schoonmaakhulp. Ook wat betreft haar psychische beperkingen zijn er onvoldoende beperkingen aangenomen. Ter onderbouwing van de ernst van haar psychische klachten heeft appellante in hoger beroep een medische verklaring van psychiater P. Vulink van 24 juli 2017 overgelegd. Hieruit blijkt dat sprake is van angst- en paniekaanvallen, een sombere stemming en stemmingswisselingen en borderline persoonlijkheidskenmerken. Appellante heeft geen goede nachtrust en is daardoor vermoeid en heeft geen energie om te functioneren. Ook is volgens appellante geen rekening gehouden met de bijwerkingen van de medicatie die zijn inneemt. Zo is het voor haar onmogelijk om bijvoorbeeld machines te besturen. Tot slot heeft appellante betoogd dat de geselecteerde functies haar belastbaarheid overschrijden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
Omdat bij de Raad twijfel is ontstaan over de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen, heeft de Raad verzekeringsarts Brouwer als deskundige benoemd. De deskundige heeft in zijn rapport van 14 november 2022 geconcludeerd dat er op de datum in geding aanleiding is voor aanpassing van de FML.
4.2.
Naar aanleiding van het rapport van de deskundige heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep op 29 augustus 2023 een gewijzigde FML opgesteld. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens in een rapport van 9 oktober 2023 geconcludeerd dat deze aanpassingen in de FML invloed hebben op de geschiktheid van de eerder geselecteerde functie van besteller post/pakketten (auto) (SBC-code 282102). Deze functie wordt niet langer geschikt geacht voor appellante. De overige geselecteerde functies zijn onveranderd geschikt geacht. De mate van arbeidsongeschiktheid wijzigt daardoor niet.
4.3.
Appellante heeft in reactie daarop aangevoerd dat de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende is en dat de geduide functies niet passend zijn. Volgens appellante is er onvoldoende rekening gehouden met de beperkingen zoals die zijn aangenomen door de deskundige.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de mate van arbeidsongeschiktheid op 45,48% in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
5.3.1.
Als uitgangspunt geldt dat de bestuursrechter de conclusies van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde, deskundige volgt als de motivering van deze deskundige hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier voor. Het deskundigenrapport geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent. De deskundige heeft het dossier bestudeerd, de in het dossier aanwezige medische informatie bestudeerd en er vond aanvullend spreekuurcontact plaats met appellante. De deskundige heeft kenbaar de medische informatie van handchirurg Noordanus van 29 februari 2016 en 23 juli 2018 en de overige medische informatie in het onderzoek betrokken. Appellante heeft de gelegenheid gekregen om ten aanzien van het anamneseverslag feitelijke onjuistheden achteraf te corrigeren of aan te vullen. Ook is appellante in de gelegenheid gesteld de beschikbare medische informatie aan te vullen.
5.3.2.
De deskundige stelt onder punt 6 van zijn rapport, met als opschrift ‘evaluatie gestelde diagnosen’, dat bij appellante op de in geding zijnde datum sprake was van een triggerfinger D3 links, een Carpaal Tunnel Syndroom links, een Tenolysis D3 links, een paniekstoornis, een ongespecificeerde depressieve stemmingsstoornis, een borderline persoonlijkheidsstoornis, chronische schouderklachten links, een rughernia, artrose linkerknie en fibromyalgie. Verder vermeldt de deskundige dat appellante medicijnen gebruikt die de alertheid zouden kunnen beïnvloeden. Onder punt 7 van zijn rapport, met als opschrift ‘beperkingen volgend uit de gestelde diagnosen’, gaat de deskundige expliciet in op de handklachten van appellante en haar medicijngebruik. Wat betreft de triggerfinger D3 links heeft de deskundige nog steeds “knakgeluiden” vastgesteld. Dat betekent volgens de deskundige dat de pees niet soepel door de peesschede loopt. De deskundige is het niet eens met verzekeringsarts bezwaar en beroep dat dit een bewijs is dat de hand goed functioneert. Volgens de deskundige is het juist een bewijs dat het functioneren van de linkerhand niet optimaal is. Ook zal volgens de deskundige het Carpaal Tunnel Syndroom links voorafgaand aan de releaseoperatie van februari 2018 beperkingen hebben gegeven in het gebruik van de linkerhand. De deskundige acht appellante daardoor beperkt voor toetsenbord bedienen en muis hanteren (4.5), werken met toetsenbord en muis (4.6) en schroefbewegingen maken met arm en hand (4.7). De medicijnen Fluoxetine, Sumatriptan, Topamax, Tramadol en Truxal kunnen zeker in combinatie een negatief effect hebben op de helderheid en het reactievermogen. De medicijnen Butrans en Zolpidemtartraat zijn pas na datum in geding gestart en spelen dus geen rol. Appellante is volgens de deskundige door haar medicijngebruik beperkt voor werk met een verhoogd persoonlijk risico (1.9.9) en zelfstandig besturen van een voertuig zoals een fiets, brommer of een auto (2.10). Ze kan wel gebruik maken van het openbaar vervoer. De deskundige benoemt verder beperkingen die voortvloeien uit de psychische klachten, de chronische schouderklachten en de rughernia. De knieklachten leveren volgens hem geen aanvullende beperkingen op ten opzichte van de beperkingen die al in verband met de rugklachten door hem worden aangenomen. Ook de fibromyalgie levert geen aanvullende beperkingen op. Onder punt 8 van zijn rapport maakt de deskundige een vergelijking tussen de door hem vastgestelde beperkingen en de beperkingen die zijn opgenomen in de door het Uwv gehanteerde FML van 15 juni 2016. Hij concludeert dat in die FML aanvullende beperkingen moeten worden opgenomen en dat een nuancering moet worden aangebracht bij het item vervoer. De deskundige benoemt hierbij ook dat, anders dan in de FML, volgens hem geen beperking geldt voor het werken met toetsenbord en zitten (5.1) en zitten tijdens het werk (5.2). De deskundige noemt naast de twee hiervoor genoemde punten ook werken met toetsenbord en muis (4.6). Gelet op het feit dat de deskundige eerder in zijn rapport, onder punt 7, juist expliciet en onderbouwd stelt appellante op dit item wél beperkt is, neemt de Raad aan dat het hier een verschrijving betreft en dat volgens de deskundige ook werken met toetsenbord en muis (4.6) beperkt is.
5.3.3.
De reacties van appellante en het Uwv geven geen aanleiding om de deskundige niet te volgen.
5.4.
Uit de FML van 29 augustus 2023 en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep maakt de Raad op dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv de conclusies van de deskundige vrijwel geheel volgt en de door de deskundige genoemde bijkomende beperkingen vrijwel allemaal overneemt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep neemt echter geen beperking aan voor toetsenbord bedienen en muis hanteren (4.5). Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep staat een triggerfinger zoals die zich bij appellante medisch presenteerde namelijk de technische handeling van het bedienen van een toetsenbord en hanteren van een muis niet in de weg. Omdat een triggerfinger volgens hem wel een beperking kan zijn voor het werken met een toetsenbord en muis – het gaat dan over de mogelijkheid tot het uitvoeren van een dergelijke handeling gedurende de gehele werkdag – acht de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante daarvoor (4.6) wel beperkt. De Raad volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep hierin niet en gaat er op basis van het rapport van de deskundige vanuit dat zowel voor toetsenbord bedienen en muis hanteren (4.5) als voor werken met toetsenbord en muis (4.6) een beperking heeft te gelden. Dit betekent dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de door de deskundige aangenomen beperkingen niet volledig juist heeft verwoord in de FML van 29 augustus 2023.
5.5.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft, uitgaande van de FML van 29 augustus 2023, in zijn rapport van 9 oktober 2023 per 19 februari 2016 de geschiktheid van de functies beoordeeld ten aanzien van de in die FML toegevoegde beperkingen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in verband met de toegevoegde beperking op het item vervoer de functie van besteller post/pakketten (auto) (SBC-code 282102) laten vervallen. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bleven echter nog drie functies over die wel geschikt waren. De arbeidsdeskundige is echter uitgegaan van de FML van 29 augustus 2023, waarin, zoals uit 5.4 blijkt ten onrechte geen rekening gehouden met een beperking voor toetsenbord bedienen en muis hanteren (4.5). In een van de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geschikt geachte functies, namelijk die van samensteller elektrotechnische apparatuur (SBCcode 267050) [1] is sprake van een belasting op dit punt. Wanneer deze functie komt te vervallen resteren onvoldoende functies om de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling op te baseren. Hoewel sprake is van een beoordeling per einde wachttijd ziet de Raad in dit specifieke geval, vanwege het tijdsverloop en de wijze waarop het Uwv invulling heeft gegeven aan het rapport van de deskundige, geen aanleiding om het Uwv in de gelegenheid te stellen om dit gebrek in een nieuwe beslissing op bezwaar te herstellen. De Raad zal het geschil definitief beslechten en bepalen dat appellante vanaf 19 februari 2016 volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA.

Conclusie en gevolgen

5.6.
Het hoger beroep slaagt dus. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd. Het beroep van appellante tegen het bestreden besluit is gegrond en het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb, voor zover het de mate van arbeidsongeschiktheid betreft, aangezien het besluit is voorzien van een ontoereikende medische en arbeidskundige grondslag. De Raad voorziet met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder b, van de Awb zelf in de zaak door te bepalen dat appellante vanaf 19 februari 2016 volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de Wet WIA.
6. Het Uwv wordt veroordeeld in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor verleende rechtsbijstand begroot op € 1.814,- in beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde van € 907,- per punt) en € 2.267,50 in hoger beroep (1 punt voor het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de zienswijze, met een waarde van € 907,- per punt) in totaal € 4.081,50. Verder moet het Uwv het door appellante in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,-vergoeden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit voor zover het de mate van arbeidsongeschiktheid betreft;
  • bepaalt dat appellante vanaf 19 februari 2016 volledig arbeidsongeschikt is;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 4.081,50;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 september 2025.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) N. ter Heerdt

Voetnoten

1.Strikt genomen gaat het om een van de twee functies onder deze code, maar de andere functie vertegenwoordigt slechts een arbeidsplaats, zodat deze functie met twaalf arbeidsplaatsen van doorslaggevend belang is.