ECLI:NL:CRVB:2025:1374

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2025
Publicatiedatum
18 september 2025
Zaaknummer
24/2580 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stelling van een WW-aanvraag door het Uwv wegens ontbrekende gegevens

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 9 oktober 2024 het bezwaar van appellant tegen het besluit van het Uwv om zijn WW-aanvraag niet in behandeling te nemen ongegrond heeft verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft op 17 september 2025 uitspraak gedaan. De zaak betreft de vraag of het Uwv bevoegd was om de WW-aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het Uwv dit terecht had gedaan, omdat appellant de gevraagde informatie niet had verstrekt. Appellant had op 30 september 2022 een aanvraag voor een WW-uitkering ingediend, maar het Uwv had op 19 oktober 2022 besloten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, omdat de noodzakelijke gegevens ontbraken. Appellant heeft tijdens de hoorzitting stukken overgelegd, maar deze voldeden niet aan de eisen die het Uwv had gesteld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen, en dat appellant niet voldoende had aangetoond dat hij recht had op de uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waardoor het buiten behandeling stellen van de WW-aanvraag in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 9 oktober 2024, 23/5152 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 september 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak om de vraag of het Uwv bevoegd was de WW-aanvraag van appellant met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb buiten behandeling te stellen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat dit het geval is.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 27 augustus 2025. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.S. Träger.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Op 30 september 2022 heeft appellant een aanvraag voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ingediend bij het Uwv. Op de WW-aanvraag heeft appellant vermeld dat hij als uitzendkracht bij het Wijkplatform [plaats] heeft gewerkt, dat hij inkomsten uit overige niet-verzekeringsplichtige werkzaamheden heeft en dat hij een politieke functie heeft. Met een brief van 4 oktober 2022 heeft het Uwv appellant verzocht de volgende gegevens te verstrekken:
- het ingevulde formulier 'Aanvullende gegevens';
- een kopie van de arbeidsovereenkomst(en) met werkgever Wijkplatform [plaats] ;
- een kopie van het document waarin het dienstverband bij werkgever Wijkplatform [plaats] wordt beëindigd;
- een kopie van de beëindigingsovereenkomst of vaststellingsovereenkomst van werkgever Wijkplatform [plaats] . Deze overeenkomst is door u en uw werkgever ondertekend.
1.2.
Appellant heeft op 10 oktober 2022 een overzicht verstrekt met daarop vermeld het volgens hem gewerkte aantal uren.
1.3.
Met een besluit van 19 oktober 2022 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat zijn WW-aanvraag niet in behandeling wordt genomen, omdat de verzochte (noodzakelijke) informatie niet is ontvangen.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 13 december 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 oktober 2022 ongegrond verklaard. Hieraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd dat appellant de in de brief van 4 oktober 2022 gevraagde informatie niet heeft toegezonden. Appellant heeft tijdens de hoorzitting stukken overgelegd maar dat zijn volgens het Uwv niet de gevraagde stukken. Het Uwv heeft zich op het standpunt gesteld dat het op basis van de ingebrachte stukken niet mogelijk is om te beoordelen of appellant recht heeft op een WW-uitkering.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv bevoegd was op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de WW-aanvraag van appellant buiten behandeling te stellen. In wat appellant heeft aangevoerd, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te oordelen dat het Uwv niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot het buiten behandeling stellen van de aanvraag gebruik heeft kunnen maken. De rechtbank heeft hiertoe het volgende overwogen.
2.1.
Hoewel appellant geen expliciete beroepsgronden heeft gericht tegen het buiten behandeling stellen van de WW-aanvraag wegens het ontbreken van stukken, heeft de rechtbank op grond van artikel 8:69, tweede lid, van de Awb ambtshalve de rechtsgronden aangevuld en wat appellant heeft aangevoerd opgevat als een beroepsgrond tegen het buiten behandeling stellen van de WW-aanvraag.
2.2.
Ter zitting is namens het Uwv toegelicht dat de opgevraagde stukken voor de beoordeling van het recht op een WW-uitkering van belang zijn, omdat het Uwv in de systemen, zoals Suwinet, geen informatie kon vinden dat appellant een dienstbetrekking zou hebben gehad. Om vast te kunnen stellen of er desondanks sprake was van een dienstbetrekking zijn de genoemde stukken opgevraagd. De rechtbank is van oordeel dat de gevraagde gegevens voor het Uwv van belang zijn om vast te kunnen stellen of recht op een WW-uitkering bestaat. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat het Uwv appellant er in de brief van 4 oktober 2022 op heeft gewezen dat de WW-aanvraag niet beoordeeld kan worden indien appellant niet op tijd reageert of niet alle gevraagde gegevens bij hem aanlevert. Appellant heeft weliswaar op 10 oktober 2022 een overzicht verstrekt met daarop vermeld het volgens hem gewerkte aantal uren en een aantal stukken in bezwaar, maar deze informatie betreft niet de volledige informatie waar het Uwv om heeft verzocht in de brief van 4 oktober 2022.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in de kern aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het Uwv in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de WW-aanvraag buiten behandeling te stellen. Ter zitting heeft appellant toegelicht dat het hem niet duidelijk is waarom de verschillende instanties, zoals het Uwv en de gemeente Utrecht, niet onderling informatie kunnen uitwisselen als één van hen over informatie beschikt.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over het buiten behandeling stellen van de WW-aanvraag van appellant in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen. Het gaat daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Dit volgt uit artikel 4:2, tweede lid, van de Awb.
5.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de genoemde gegevens van belang zijn om het recht op een WW-uitkering te kunnen vaststellen. De overwegingen van de rechtbank die aan dat oordeel ten grondslag liggen worden geheel onderschreven. Anders dan appellant heeft gesteld, ligt het als aanvrager van een WW-uitkering op zijn weg om deze informatie te verstrekken. Nu hij – met uitzondering van het in 2.2 genoemde overzicht – de gevraagde gegevens niet aan het Uwv heeft verstrekt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het Uwv in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de WW-aanvraag buiten behandeling te stellen.

Conclusie en gevolgen

5.3.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat het buiten behandeling stellen van de WW-aanvraag van appellant in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door S. Wijna, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2025.

(getekend) S. Wijna

(getekend) D. Semiz