ECLI:NL:CRVB:2025:1366

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 september 2025
Publicatiedatum
17 september 2025
Zaaknummer
24/2724 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de Wajong-uitkering op basis van eerdere afwijzing zonder nieuwe feiten

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een eerder besluit van 8 november 2013, waarin de aanvraag van appellant voor een Wajong-uitkering werd afgewezen. Appellant stelt dat er nieuwe feiten zijn die zijn jonggehandicapte status aantonen, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat het Uwv op goede gronden niet is teruggekomen van de eerdere beslissing. De rechtbank Rotterdam had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De Raad bevestigt deze uitspraak en stelt dat de door appellant aangeleverde informatie, waaronder medische gegevens, niet nieuw is en geen aanleiding geeft om de eerdere afwijzing te herzien. De Raad concludeert dat appellant geen recht heeft op een Wajong-uitkering, omdat zijn situatie niet is veranderd sinds de eerdere beoordeling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/2724 WAJONG
Datum uitspraak: 10 september 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 november 2024, 24/2422 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft besloten om niet terug te komen van de weigering om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Volgens appellant blijkt uit nieuwe informatie dat hij jonggehandicapt is. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv op goede gronden niet is teruggekomen van de eerdere weigering om aan appellant een Wajong-uitkering toe te kennen. Ook heeft het Uwv terecht beslist dat appellant binnen vijf jaar na zijn achttiende verjaardag niet alsnog jonggehandicapte is geworden. Appellant krijgt daarom geen Wajong-uitkering.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. P.W.E. Ros, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2025. Voor appellant is verschenen mr. L. Hofman, kantoorgenoot van mr. Ros. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant, geboren op [geboortedatum] 1978, heeft op 21 juni 2013 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Bij besluit van 8 november 2013 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellant geacht wordt meer dan 75% van het minimumloon te verdienen. Bij besluit van 19 mei 2015 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 8 november 2013 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Op 21 maart 2023 heeft appellant met een formulier ‘Aanvraag beoordeling Arbeidsvermogen’ opnieuw verzocht een Wajong-uitkering toe te kennen. Na onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige heeft het Uwv bij besluit van 30 juni 2023 deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 2 februari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen het besluit van 30 juni 2023 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was de door appellant overgelegde informatie, zeventien brieven die zien op de periode 1994-2015, al bekend uit de vorige bezwaarprocedure en bevat die informatie geen nieuwe gezichtspunten.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat geen sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De door appellant aangeleverde informatie, waaronder de brief van dr. Guessous van 22 juli 1999 uit Marokko, was al meegenomen bij de voorgaande beoordeling. Ook de in beroep overgelegde brieven van de afdeling radiologie van 23 mei 2024 en 13 juni 2024 van Excellent Klinieken zijn geen nieuwe feiten. Het stellen van een andere diagnose leidt er namelijk nog niet toe dat er meer of andere beperkingen moeten worden aangenomen. De rechtbank acht het bestreden besluit niet evident onredelijk en ook in het kader van de duurjurisprudentie heeft het Uwv geen aanleiding hoeven zien om voor de toekomst van het besluit van 8 november 2013 terug te komen. Uit wat appellant heeft aangevoerd blijkt niet dat zijn gezondheidssituatie ten tijde van het besluit van 8 november 2013 niet juist is ingeschat. Met de rug- en nekklachten is rekening gehouden in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 1 november 2013 en de brieven van de afdeling radiologie werpen geen ander licht op de beoordeling in 2013. Wat betreft de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid heeft de rechtbank geen aanknopingspunt gezien voor het oordeel dat in de periode van vijf jaar vanaf het achttiende jaar ( [geboortedatum] 1996 tot en met [geboortedatum] 2011) sprake is geweest van toegenomen arbeidsongeschiktheid. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is er vanaf het achttiende jaar van appellant tot de datum van de aanvraag van 21 maart 2023 in grote lijnen niets veranderd en is appellant nog steeds belastbaar conform de FML van 1 november 2012. De rechtbank ziet geen reden hieraan te twijfelen en betrekt daarbij dat appellant niet met medische gegevens heeft onderbouwd dat zijn rug- en nekklachten in die relevante periode zijn toegenomen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv de aanvraag voor een Wajong-uitkering terecht afgewezen.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij diverse lichamelijke klachten heeft waaronder rug-, nek- en gewrichtsklachten. Ook is bij appellant sprake van psychische klachten. Appellant heeft veel stress door de lichamelijke problemen, is somber en met zijn beperkingen is onvoldoende rekening gehouden. Volgens appellant heeft het Uwv onvoldoende onderzoek gedaan zodat gehandeld is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Appellant acht ook het motiveringsbeginsel geschonden.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het besluit om de Wajong-uitkering te weigeren in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Mede gelet op het verhandelde ter zitting, gaat de Raad er – evenals de rechtbank – van uit dat appellant met zijn aanvraag van 21 maart 2023 heeft beoogd om terug te komen van het besluit van 8 november 2013 en ook om toepassing te geven aan de regeling voor toegenomen arbeidsongeschiktheid.
4.2.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van de gronden die hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de gronden en de door appellant overgelegde informatie beoordeeld en is tot het oordeel gekomen dat het Uwv zowel voor het verleden als voor de toekomst (op grond van de zogeheten duuraanspraakjurisprudentie) niet terug hoefde te komen van het eerdere afwijzingsbesluit van 8 november 2013. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de beperkingen van appellant zijn toegenomen in de vijf jaren na zijn achttiende verjaardag. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die aan dat oordeel ten grondslag liggen. Hieraan wordt het volgende toegevoegd.
4.3.
Het Uwv wordt gevolgd in zijn reactie op het in hoger beroep overgelegde rapport arbeidsongeschiktheidsonderzoek van Aob Compaz van 5 februari 2007 en een rapport medisch onderzoek Participatiewet van 3 april 2017. Deze stukken bieden geen inzicht in de medische situatie van appellant op diens achttiende verjaardag ( [geboortedatum] 1996) en evenmin op de periode van vijf jaar daarna (tot [geboortedatum] 2001). De stukken zijn dan ook geen nieuw feit in de zin van artikel 4:6 Awb en onderbouwen ook niet dat in laatstbedoelde periode sprake is geweest van een verslechterde medische situatie. Wat namens appellant ter zitting naar voren is gebracht over een inmiddels toegekende scootmobiel ziet evenmin op de voor de Wajong relevante periode van [geboortedatum] 1996 tot [geboortedatum] 2001 en leidt reeds daarom niet tot een ander oordeel.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering van de Wajong-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.J.M. Weyers, in tegenwoordigheid van N. ter Heerdt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025.
(getekend) E.J.J.M. Weyers
(getekend) N. ter Heerdt