ECLI:NL:CRVB:2025:1355

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
24/2430 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante met ingang van 30 juni 2022 en 9 maart 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante stelt dat zij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen, waardoor zij niet in staat zou zijn de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 3 september 2025, waarbij appellante niet aanwezig was, maar het Uwv vertegenwoordigd werd door mr. R.E.J.P.M. Rutten via een beeldverbinding. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de belastbaarheid van appellante correct heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad onderschrijft dit oordeel. Het hoger beroep van appellante wordt afgewezen, en de weigering van de WIA-uitkering blijft in stand. Appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

24/2430 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 20 september 2024, 24/1793 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 3 september 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd appellante met ingang van 30 juni 2022 en 9 maart 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. J. Jansen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 2 april 2025 heeft mr. Jansen zich teruggetrokken als gemachtigde van appellante.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 juni 2025. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich via een beeldverbinding laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als inpakmedewerkster voor 30 uur per week. Op 13 maart 2020 heeft zij zich ziekgemeld met fysieke klachten. Van 26 augustus 2020 tot en met 15 december 2020 heeft appellante een zwangerschaps- en bevallingsuitkering op grond van de Wet arbeid en zorg ontvangen. Op 15 december 2020 heeft zij zich ziekgemeld met fysieke en psychische klachten. Nadat appellante een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 oktober 2023, geldig vanaf 30 juni 2022, de datum van het einde van de wachttijd, en een gelijkluidende FML van 17 oktober 2023, geldig vanaf 9 maart 2023, de datum van het spreekuur met de verzekeringsarts. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet meer geschikt is voor haar laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft voor appellante functies geselecteerd en het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante berekend op 8,49% per 30 juni 2022 en op 0,45% per 9 maart 2023.
1.2.
Bij besluit van 18 december 2023 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 22 juni 2022 en 9 maart 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 19 februari 2024 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is de vastgestelde belastbaarheid van appellante te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft het arbeidsongeschiktheidspercentage van appellante ongewijzigd vastgesteld.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het onderzoek van de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft verder geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellante onjuist heeft vastgesteld. Uitgaande van de juistheid van de belastbaarheid zoals die in de FML’s is vastgelegd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de geselecteerde functies de belastbaarheid van appellante overschrijden.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Volgens appellante ligt het werkelijke arbeidsongeschiktheidspercentage veel hoger dan nu is vastgesteld en geven de rapporten van de verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen een onjuist en onrealistisch beeld van haar werkelijke (medische) beperkingen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.2.
In hoger beroep heeft appellante volstaan met een exacte herhaling van wat in beroep is aangevoerd. Appellante heeft noch in beroep noch in hoger beroep nieuwe medische informatie ingebracht. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de – overigens summiere – gronden van appellante gemotiveerd weersproken en afgewezen. De in hoger beroep herhaalde gronden geven geen aanleiding tot een ander oordeel dan de rechtbank heeft gegeven. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid, worden dan ook onderschreven.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.K.F. Ouwehand als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 september 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
De griffier is verhinderd te ondertekenen.