ECLI:NL:CRVB:2025:1350
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking hoger beroep en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak
In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. L.H.E. Sweers, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Limburg. Het hoger beroep is ingetrokken omdat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 13 december 2024 een gewijzigde beslissing op bezwaar heeft genomen, waarbij het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante. Appellante heeft verzocht om een proceskostenveroordeling, waarop het Uwv heeft aangegeven zich te conformeren aan het oordeel van de Raad en af te zien van een nadere zitting over de proceskostenvergoeding.
De Raad heeft de zaak niet op een zitting behandeld, omdat appellante niet heeft gereageerd op de uitnodiging om gehoord te worden. De Raad heeft het onderzoek gesloten en is overgegaan tot de beoordeling van de proceskosten. Volgens artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan worden veroordeeld in de kosten indien het beroep is ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. Dit is ook van toepassing op hoger beroep, zoals vermeld in artikel 8:108 van de Awb.
De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv in de kosten van appellante moet worden veroordeeld tot een totaalbedrag van € 3.174,50, inclusief het door appellante betaalde griffierecht van € 188,-. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 september 2025.