ECLI:NL:CRVB:2025:1318

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
4 september 2025
Zaaknummer
24/2048 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering wegens gebrek aan toegenomen beperkingen binnen vijf jaar na beëindiging uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 augustus 2025 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de weigering van het Uwv om haar een WAO-uitkering toe te kennen. Appellante had in het verleden een WAO-uitkering ontvangen, maar deze was per 16 november 2005 beëindigd. Het Uwv weigerde opnieuw een uitkering toe te kennen, omdat er volgens hen geen toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak waren binnen vijf jaar na de beëindiging van de uitkering. Appellante voerde aan dat haar psychische klachten waren verergerd en diende bewijsstukken in, waaronder een medicatieoverzicht en een brief van PsyQ. De Raad oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat er geen toename van beperkingen was aangetoond. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad concludeerde dat de weigering van het Uwv om een WAO-uitkering toe te kennen in stand blijft, omdat appellante niet had aangetoond dat haar situatie was verslechterd binnen de relevante periode. Hierdoor kreeg appellante geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht.

Uitspraak

24/2048 WAO
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 23 juli 2024, 23/4366 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht appellante geen WAO-uitkering heeft toegekend, omdat geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de beëindiging van de WAO-uitkering. Appellante heeft aangevoerd dat in de betreffende periode haar psychische beperkingen zijn toegenomen en heeft ter onderbouwing daarvan in hoger beroep een medicatieoverzicht en een brief van PsyQ ingediend. De Raad komt tot het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat is gebleken van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak in de van belang zijnde periode. Dit betekent dat de weigering om een WAO-uitkering aan appellante toe te kennen in stand blijft.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. M.S. Scheffers, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 mei 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Scheffers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. de Jong.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellante heeft in het verleden gewerkt als administratief medewerkster voor 32 uur per week. Op 21 oktober 1993 heeft zij zich ziekgemeld met psychische klachten. Het Uwv heeft appellante met ingang van 24 oktober 1994 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In 2005 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden, waarbij de verzekeringsarts heeft geoordeeld dat appellante door psychische problemen beperkingen heeft in de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en dat het werk fysiek niet zwaarder mag zijn dan de normaalwaarden op de Functionele Mogelijkhedenlijst. Na een arbeidskundige beoordeling is de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 15%, op grond waarvan de WAO-uitkering per 16 november 2005 is beëindigd.
1.2.
Op 27 maart 2023 heeft het Uwv een door appellante ingevuld formulier ‘Opnieuw WAO aanvragen’ en een formulier ‘Doorgeven wijzigingen in uw gezondheid’ ontvangen. Na onderzoek door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 3 augustus 2023 geweigerd appellante een WAO-uitkering toe te kennen, omdat haar beperkingen (uit dezelfde oorzaak) niet zijn toegenomen binnen vijf jaar na de beëindiging van de WAO-uitkering per 16 november 2005.
1.3.
Bij besluit van 2 november 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht niet opnieuw een WAO-uitkering aan appellante toegekend. De rechtbank heeft de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de rapporten van 27 oktober 2023 en 16 mei 2024 gevolgd. In deze rapporten heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat het huisartsenjournaal, de frequente bezoeken aan de huisarts en het rapport van een medisch belastbaarheidsonderzoek van een bedrijfsarts in opdracht van de gemeente in 2017 niet leiden tot de conclusie dat tussen 2005 en 2010 sprake is geweest van een toename van beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak, te weten depressieve klachten, waarmee appellante is uitgevallen voor het verrichten van arbeid. Appellante heeft geen nieuwe medische stukken ingebracht die zien op de periode tussen 2005 en 2010 en daarom heeft het Uwv terecht gesteld dat niet op medisch objectieve wijze is vast te stellen dat bij appellante in die periode sprake is geweest van een toename van beperkingen. De brief van de praktijkondersteuner GGZ van de huisarts van 12 juni 2024 geeft geen aanleiding tot een ander oordeel, omdat hierin enerzijds wordt verklaard over een andere ziekteoorzaak en anderzijds over een andere periode dan de periode in geding.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellante heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een toename van beperkingen in de periode van november 2005 tot november 2010 vanuit dezelfde ziekteoorzaak als waarvoor zij eerder een WAO-uitkering heeft ontvangen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een medicatieoverzicht en een brief van PsyQ van 18 september 2009 ingediend. Appellante heeft gesteld dat zij in 2005 alleen medicatie kreeg voor allergieën. Vanaf 2007 is zij Alprazolam gaan gebruiken, een middel dat wordt gebruikt in de behandeling van paniek- en angststoornissen en ter ondersteuning van de behandeling tegen depressie. Later is daar nog Temazepam bijgekomen. Dit past volgens appellante bij het al eerder benoemde beeld van een forse toename van het aantal huisartsbezoeken in de periode van 2005 tot 2010. Verder heeft appellante erop gewezen dat zij in 2009 is doorverwezen naar PsyQ. Uit de brief van PsyQ blijkt volgens appellante dat haar klachten in de periode vanaf 2005 zijn verergerd. Er is een somatoforme stoornis vastgesteld. Dit brengt mee dat de lichamelijke klachten niet los kunnen worden gezien van de psychische klachten.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. In hoger beroep heeft het Uwv nog een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 13 november 2024 ingediend.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering een WAO-uitkering toe te kennen in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 43a, eerste lid, van de WAO vindt toekenning van een WAOuitkering plaats als degene wiens uitkering is ingetrokken wegens afneming van arbeidsongeschiktheid binnen vijf jaar na die intrekking arbeidsongeschikt wordt en deze arbeidsongeschiktheid voortkomt uit dezelfde oorzaak als waarvoor de ingetrokken uitkering werd genoten, zodra die arbeidsongeschiktheid onafgebroken vier weken heeft geduurd.
4.2.
Net als de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende heeft gemotiveerd dat bij appellante geen sprake is van toegenomen beperkingen uit dezelfde ziekteoorzaak binnen vijf jaar na de beëindiging van de WAO-uitkering per 16 november 2005.
4.2.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij terecht gewezen op het feit dat appellante zich na de beëindiging van de WAO-uitkering, vanuit de situatie dat zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, meerdere keren heeft ziekgemeld bij het Uwv en de verzekeringsartsen, die haar naar aanleiding van deze ziekmeldingen hebben gezien, telkens hebben geconcludeerd dat geen sprake was van een toename van beperkingen. De laatste beoordeling door een verzekeringsarts heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2008. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarnaast informatie opgevraagd bij de huisarts over de gezondheidssituatie van appellante in de periode van 2005 tot 2010 en in het rapport van 27 oktober 2023 toegelicht dat uit de informatie van de huisarts niet blijkt dat de psychische klachten zijn toegenomen. Wat betreft het door appellante ingediende rapport van een medisch belastbaarheidsonderzoek van een bedrijfsarts uit 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep er terecht op gewezen dat dit geen betrekking heeft op de periode van vijf jaar na de beëindiging van de WAO-uitkering.
4.2.2.
In een rapport van 13 november 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk toegelicht waarom ook de stukken die appellante in hoger beroep heeft ingediend niet tot een ander standpunt leiden. Hij heeft erop gewezen dat in het medicatieoverzicht slechts éénmaal een uitgifte van Temazepam is vermeld op 6 december 2005. Alprazolam is in de periode tussen 2007 en 2011 zes maal uitgegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat dit medicijn normaliter niet wordt gebruikt bij de behandeling van een depressie. Bovendien is al in een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 10 oktober 2008 vermeld dat appellante dit medicijn zo nodig, niet vaak, gebruikte. Het gebruik van Alprazolam is ook al vermeld in het rapport van de verzekeringsarts dat ten grondslag lag aan de beëindiging van de WAO-uitkering per 16 november 2005. De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat het medicatiegebruik geen aanwijzingen geeft voor een toename van beperkingen.
4.2.3.
Wat betreft de brief van PsyQ heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat uit de daarin opgenomen anamnese niet valt af te leiden dat de klachten wezenlijk anders zijn geworden in de periode na 2005. Evenmin kan uit de diagnose somatoforme stoornis worden afgeleid dat sprake is geweest van een toename van beperkingen. De Raad kan de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook hierin volgen, waarbij wordt opgemerkt dat bij de beoordeling in 2005 niet alleen rekening is gehouden met beperkingen in de mentale belastbaarheid maar ook is vastgesteld dat appellante is aangewezen op werk dat fysiek niet zwaar is.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellante een WAO-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
De griffier is verhinderd te ondertekenen.