ECLI:NL:CRVB:2025:1305

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2025
Publicatiedatum
3 september 2025
Zaaknummer
24/2145 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die zich ziekmeldde met een ernstige depressie, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde deze toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. De appellant betwistte deze beslissing en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering had toegekend, omdat de medische en arbeidskundige onderzoeken voldoende zorgvuldig waren uitgevoerd en de vastgestelde beperkingen van de appellant niet leidden tot een andere conclusie. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad oordeelde dat de argumenten van de appellant in hoger beroep grotendeels herhalingen waren van eerdere stellingen en dat er geen nieuwe medische informatie was die de eerdere conclusies kon onderbouwen. De Raad concludeerde dat de weigering van de WIA-uitkering in stand bleef, en dat de appellant geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 9 augustus 2024, 24/175 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 28 augustus 2025

SAMENVATTING

Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellant terecht per 30 september 2022 geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIAuitkering aan appellant heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. R.A. van Heijningen, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een nader verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 juli 2025. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als kok voor 23,22 uur per week. Op 27 juli 2017 heeft hij zich ziekgemeld met een ernstige depressie. Op 3 juni 2019 heeft appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Bij besluit van 1 augustus 2019 heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 25 juli 2019 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Vanaf 2 september 2019 ontving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Op 2 oktober 2020 heeft appellant zich vanuit de WW ziekgemeld. Bij besluit van 4 november 2020 heeft het Uwv een uitkering op grond van de Ziektewet aan appellant toegekend. Nadat appellant een aanvraag om een WIA-uitkering bij het Uwv had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De arts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 november 2022. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor de maatgevende arbeid. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 19 december 2022 geweigerd appellant met ingang van 30 september 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Bij besluit van 5 december 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft aanleiding gezien een psychiatrische expertise in te zetten en naar aanleiding van die expertise de beperkingen van appellant op 23 november 2023 in een gewijzigde FML neergelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op basis van de gewijzigde FML nieuwe functies geselecteerd die geschikt zijn voor appellant, op basis waarvan de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het arbeidsongeschiktheidspercentage heeft berekend op 13,86%. Het Uwv heeft daarom geen reden gezien het ingenomen standpunt te wijzigen.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft geen tegenstrijdigheden in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangetroffen en overwogen dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep logisch voortvloeien uit de bevindingen. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgt dat appellant last heeft van een licht-matige depressieve stoornis. Dit is naar voren gekomen in de psychiatrische expertise. Er wordt ook uitgegaan van een verstandelijke beperking. Als gevolg hiervan is de belastbaarheid van appellant aangepast, om zo zelfoverschatting te voorkomen. Appellant is niet volledig arbeidsongeschikt omdat hij niet voldoet aan de uitzonderingscriteria. Hieromtrent heeft hij ook geen (medische) onderbouwing overgelegd. Ook heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep een beperking in de duurbelasting aangenomen vanuit een gecombineerd preventief en energetisch aspect. De combinatie van indicaties maakt dat appellant belastbaar is voor vier-vijf uur per dag en 20-25 uur per week, met uitzondering van werken in de nacht. De rechtbank heeft geconcludeerd dat met de aangenomen beperkingen is geborgd dat de werkzaamheden voor appellant niet te belastend zijn.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens en heeft tegen die uitspraak aangevoerd dat zijn beperkingen zijn onderschat. Appellant is depressief en absoluut niet in staat om triviale zaken te regelen. Om die reden wordt hij dagelijks begeleid door Stichting [naam stichting] . Verder heeft appellant aangevoerd dat het Uwv ten onrechte de omvang van de maatman op 23,22 uur per week heeft vastgesteld. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij 40 uur per week heeft gewerkt. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij zijn contract en een loonstrook overgelegd.
Het standpunt van het Uwv
4. Het Uwv heeft verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

5. De Raad beoordeelt aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden, of de rechtbank het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering terecht in stand heeft gelaten. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
5.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, is grotendeels een herhaling van wat hij in beroep naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft de beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen, worden onderschreven.
5.3.
De rechtbank wordt gevolgd in het oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel. Appellant heeft het hoger beroep niet onderbouwd met nieuwe of andere (medische) informatie. De enkele stelling dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat hij begeleiding ontvangt voor zijn psychische klachten, leidt daarom niet tot een ander oordeel.
5.4.
Verder wordt in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding gezien om aan te nemen dat het Uwv is uitgegaan van een onjuiste maatmanomvang. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 21 januari 2020 voldoende gemotiveerd dat de omvang van de maatman is vastgesteld op basis van de gegevens zoals deze door de werkgever bij de Belastingdienst zijn doorgegeven. Deze gegevens zijn leidend bij het bepalen van de maatmanomvang en het maatmaninkomen. Het maatmaninkomen is vastgesteld op basis van de inkomsten in de maand juni 2017, omdat appellant per 13 juni 2017 in dienst is getreden bij [naam B.V.] en op 23 juli 2017 ziek is geworden. De loonstrook van juni 2018 en de arbeidsovereenkomst geven geen aanleiding om aan de door het Uwv gebruikte gegevens te twijfelen.

Conclusie en gevolgen

5.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van C.E.A. Tessemaker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) C.E.A. Tessemaker