ECLI:NL:CRVB:2025:1296
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van uitkering op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de herziening en terugvordering van een uitkering op basis van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR). Appellant, geboren in 1942, ontving een periodieke uitkering op grond van de AOR, maar heeft nagelaten om buitenlandse pensioenen, waaronder de Duitse Rente en een Belgisch Rust- en Overlevingspensioen, te melden. Hierdoor heeft de Sociale Verzekeringsbank (verweerder) de uitkering herberekend en het teveel betaalde bedrag van € 3.591,14 teruggevorderd door maandelijks een bedrag van € 74,82 op de uitkering in mindering te brengen.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 17 juli 2025, waarbij appellant niet aanwezig was, maar verweerder vertegenwoordigd was door A.L. van de Wiel. De Raad oordeelde dat appellant niet heeft voldaan aan zijn verplichting om veranderingen in zijn inkomsten te melden, wat leidde tot de herziening van de uitkering. De Raad volgde het standpunt van verweerder dat de terugvordering terecht was, aangezien appellant niet had aangetoond dat de hoogte van het teruggevorderde bedrag onjuist was berekend.
De Raad concludeerde dat de beroepen van appellant ongegrond waren en dat de bestreden besluiten in stand blijven. Appellant krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van C.C.M. van ‘t Hol als griffier, en is openbaar uitgesproken op 28 augustus 2025.