ECLI:NL:CRVB:2025:1287

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
24/1937 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van medische geschiktheid voor eigen werk na ongeval

In deze zaak staat de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om betrokkene per 20 juli 2021 een WIA-uitkering toe te kennen centraal. Het Uwv heeft geoordeeld dat betrokkene op die datum medisch in staat was om zijn eigen werk te verrichten, ondanks zijn klachten na een ongeval. De rechtbank Noord-Holland heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig was en heeft het bestreden besluit vernietigd. Het Uwv heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het hoger beroep slaagt. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek door het Uwv wel degelijk zorgvuldig is uitgevoerd. De artsen van het Uwv hebben informatie ingewonnen bij de behandelend chirurg en een orthopedisch chirurg, en hebben de klachten van betrokkene in hun beoordeling meegenomen. De Raad ziet geen reden om te twijfelen aan de conclusie dat betrokkene op de datum in geding medisch in staat was zijn eigen werk te verrichten. De eerdere uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit wordt ongegrond verklaard, waardoor de weigering van het Uwv om een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.

Uitspraak

24/1937 WIA
Datum uitspraak: 20 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 25 juli 2024, 22/3687 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[Betrokkene] te [woonplaats 1] (betrokkene)
[Werkgeefster B.V.] te [vestigingsplaats] (werkgeefster)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht heeft geweigerd betrokkene per 20 juli 2021 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij geschikt is voor zijn eigen werk. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv niet zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft daarom het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv opnieuw op het bezwaar moet beslissen. Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. Het onderzoek is zorgvuldig geweest en de Raad ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusie van de (verzekerings)artsen van het Uwv dat betrokkene op 20 juli 2021 medisch in staat was zijn eigen werk te verrichten.

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. H.S. Eisenberger, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Werkgeefster heeft als belanghebbende aan de procedure deelgenomen.
Het Uwv heeft een nader stuk ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 28 mei 2025. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.C. van der Meer. Voor betrokkene is mr. Eisenberger verschenen. Werkgeefster is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Betrokkene heeft voor het laatst gewerkt als algemeen medewerker laden en lossen voor gemiddeld 13,36 uur per week. Op 23 juli 2019 heeft hij zich ziekgemeld met klachten als gevolg van een ongeval. Nadat betrokkene een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een arts van het Uwv. In het kader van dit onderzoek heeft de arts onder andere informatie verkregen van de behandelend chirurg van betrokkene. Daarnaast is op verzoek van het Uwv een expertiseonderzoek gedaan door een orthopedisch chirurg. Op grond van de bevindingen uit het onderzoek heeft de arts van het Uwv geconcludeerd dat betrokkene geschikt is voor zijn laatste werk. Bij besluit van 12 november 2021 heeft het Uwv geweigerd betrokkene met ingang van 20 juli 2021 (datum in geding) een WIAuitkering toe te kennen.
1.2.
Bij besluit van 10 juni 2022 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard. Hieraan ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat het Uwv opnieuw op het bezwaar moet beslissen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en bepaald dat het Uwv het door betrokkene betaalde griffierecht moet vergoeden.
2.1.
De rechtbank heeft overwogen dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Betrokkene heeft bij het ongeval een linkeronderbeenfractuur opgelopen. Dit is operatief behandeld met osteosynthesemateriaal (de plaat). Het komt de rechtbank voor dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn afwegingen onvoldoende aandacht heeft besteed aan de mogelijke implicaties van het plaatmateriaal. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verwezen naar de in het dossier aanwezige informatie van de behandelend chirurg en de orthopedische expertise. Deze specialisten hebben zich echter niet uitgelaten over de vraag of de klachten die betrokkene stelt te hebben ervaren wel of niet zouden kunnen worden toegerekend aan de plaat. Naar het oordeel van de rechtbank had in dit geval, om tot een zorgvuldige beoordeling te kunnen komen, nadere informatie moeten worden opgevraagd bij de behandelend chirurg.
Het standpunt van het Uwv
3.1.
Het Uwv is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juli 2021, aangevoerd dat het niet nodig was om nadere informatie op te vragen bij de behandelend chirurg. De arts van het Uwv heeft reeds informatie opgevraagd bij de behandelend chirurg en aan dit verzoek werd met een brief van 20 juli 2021 voldaan. De datum in geding in deze procedure is eveneens 20 juli 2021, zodat zeer actuele informatie over de gezondheidssituatie van betrokkene aanwezig was. De behandelend chirurg heeft bij een lichamelijk onderzoek geen afwijkingen kunnen vaststellen. Dit beeld werd bevestigd bij het onderzoek in het kader van de orthopedische expertise in september 2021. Afgezien van een discrepantie tussen de klachten en de geobjectiveerde afwijkingen, heeft de orthopedisch chirurg gesteld dat betrokkene volledig belastbaar was voor zijn eigen werk. Alleen het ervaren van pijnklachten is onvoldoende om beperkingen aan te nemen, het moet bij een beoordeling van de aanspraken op een WIA-uitkering gaan om objectiveerbare afwijkingen
.De vraag in hoeverre de pijnaangifte te maken heeft met de plaat, is dan ook niet relevant.
3.2.
In een rapport van 25 oktober 2024 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat de behandelend chirurg en de orthopedisch chirurg de door betrokkene ervaren klachten van zwelling alleen als een anamnestisch, dus subjectief, gegeven hebben vermeld. Beide specialisten hebben bij lichamelijk onderzoek geen evidente afwijkingen aan de enkel(s) gevonden. De enkels zijn stabiel en er is geen functiebeperking. Hierdoor is er ten aanzien van de datum in geding medisch geen reden om een verminderde enkel- en/of beenbelastbaarheid aan te nemen. De orthopedisch chirurg heeft ook expliciet vermeld dat de belastbaarheid voor het eigen werk volledig is.
Het standpunt van betrokkene
3.3.
Betrokkene heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Hij is het eens met het oordeel van de rechtbank dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de vraag of hij op 20 juli 2021 arbeidsongeschikt was. Volgens betrokkene is de verzekeringsarts bezwaar en beroep voorbij gegaan aan het feit dat hij op de datum in geding pijn- en zwellingsklachten had. Op de datum in geding zorgde het plaatmateriaal voor klachten en beperkingen wat ook tot gevolg had dat betrokkene niet in staat was zijn eigen werk te verrichten. Daarbij is van belang dat de behandelend chirurg betrokkene heeft geadviseerd om het plaatmateriaal te laten verwijderen, omdat dit mogelijk de pijnklachten zou kunnen oplossen. Dit is gebeurd en heeft geleid tot een positieve uitkomst. Betrokkene heeft er nog op gewezen dat zijn werk fysiek zwaar was, namelijk het laden en lossen van vrachtauto’s.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het beroep gegrond heeft verklaard en het bestreden besluit heeft vernietigd. De Raad komt tot het oordeel dat dit niet het geval is en dat het hoger beroep van het Uwv dus slaagt.
4.1.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De arts van het Uwv heeft informatie opgevraagd bij de behandelend chirurg, die in een brief van 20 juli 2021 de vragen van de arts van het Uwv heeft beantwoord. Daarnaast is een expertiseonderzoek verricht door een orthopedisch chirurg. De orthopedisch chirurg heeft betrokkene op 6 september 2021 gezien en lichamelijk onderzocht. Ook heeft hij kennis genomen van de uitkomsten van de röntgenonderzoeken, die in de periode vanaf het ongeval tot in september 2021 zijn gedaan. Tijdens de bezwaarprocedure heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep betrokkene gezien op een spreekuur. Hij heeft een oriënterend psychisch onderzoek en een lichamelijk onderzoek gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de aanwezige informatie van de behandelend chirurg en het rapport van het expertiseonderzoek kenbaar in zijn beoordeling betrokken. In het rapport van 2 juni 2022 is hij ingegaan op de klachten die betrokkene op de datum in geding ervaarde. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aspecten van de gezondheidstoestand van betrokkene op de datum in geding heeft gemist.
4.2.
De Raad ziet in wat betrokkene naar voren heeft gebracht ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de (verzekerings)artsen van het Uwv dat betrokkene op de datum in geding medisch in staat was om zijn eigen werk te doen. Niet in geschil is dat de onderbeenfractuur op dat moment volledig was hersteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, onder verwijzing naar het expertiserapport van de orthopedisch chirurg, inzichtelijk toegelicht dat er medisch gezien geen reden was waarom betrokkene zijn been niet normaal kon of mocht belasten. Dat de behandelend chirurg in overweging heeft gegeven om bij aanhouden van de klachten het plaatmateriaal te verwijderen, kan hier niet aan afdoen. Ook daaruit blijkt namelijk niet dat op de datum in geding sprake was van beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek waardoor betrokkene niet geschikt was voor zijn eigen werk.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en de Raad zal het beroep tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond verklaren. Dit betekent dat de weigering van het Uwv om betrokkene een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft. Het betekent ook dat de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling komt te vervallen.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 10 juni 2022 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.E. Fortuin, in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2025.
(getekend) M.E. Fortuin
De griffier is verhinderd te ondertekenen.