ECLI:NL:CRVB:2025:1241
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant per 18 maart 2022 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die zich ziekmeldde met lichamelijke en psychische klachten, betwistte de geschiktheid van de door het Uwv geselecteerde functies. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 juli 2025, waarbij appellant werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. B.B.A. Willering, en het Uwv door mr. I.L.M. Dunselman.
De Raad oordeelde dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De medische en arbeidskundige onderbouwing was voldoende, en de geselecteerde functies overschreden de belastbaarheid van appellant niet. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. Appellant had geen nieuwe argumenten aangedragen die de eerdere oordelen konden weerleggen. De Raad concludeerde dat de weigering van de WIA-uitkering in stand blijft, en dat appellant geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht.
De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, met A.M. Korver als griffier, en is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2025.