ECLI:NL:CRVB:2025:1235

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2025
Publicatiedatum
19 augustus 2025
Zaaknummer
23/3353 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en herbeoordeling

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante door het Uwv, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellante is van mening dat zij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft vastgesteld en kan daarom de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 9 juli 2025, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. N. Köse-Albayrak, en het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. G.A. Vermeijden. De Raad oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. De Raad concludeert dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De geselecteerde functies zijn passend voor appellante, en er zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden die een andere conclusie rechtvaardigen. De Raad wijst het verzoek van appellante om een onafhankelijke deskundige in te schakelen af, omdat er geen twijfel bestaat aan de medische beoordeling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

23/3353 WIA
Datum uitspraak: 13 augustus 2025
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
3 november 2023, 23/1916 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 23 november 2022 heeft beëindigd, omdat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellante heeft zij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan zij niet de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. N. Köse-Albayrak, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 9 juli 2025. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Köse-Albayrak, en vergezeld door haar echtgenoot en dochter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellante heeft voor het laatst gewerkt als medewerker schoonmaakbedrijf voor 14,56 uur per week. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellante met ingang van 13 april 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 80 tot 100%.
1.3.
Op 18 november 2021 heeft appellante verzocht om een herbeoordeling, omdat zij van mening is dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom recht heeft op een IVA-uitkering. In verband met dit verzoek heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 28 december 2021 vastgesteld dat de WIA-uitkering van appellante niet wijzigt.
1.4.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. In verband met dit bezwaar heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 september 2022. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voor appellante functies geselecteerd. Bij brief van 20 september 2022 heeft het Uwv aan appellante het voornemen kenbaar gemaakt het besluit van 28 december 2021 te gaan wijzigen en te bepalen dat appellante vanaf 23 november 2022 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellante heeft haar zienswijze gegeven op dit voornemen.
1.5.
Bij besluit van 6 februari 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 december 2021 gegrond verklaard en de WIA-uitkering van appellante met ingang van 23 november 2022 beëindigd, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hieraan ligt een rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch onderzoek zorgvuldig verricht. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis heeft genomen van het dossier, de in bezwaar ingediende stukken heeft meegewogen, op 5 september 2022 een medisch onderzoek heeft plaatsgevonden en de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante op 16 januari 2023 heeft gezien tijdens een fysieke hoorzitting. De rechtbank heeft overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep op een zorgvuldige en duidelijke manier alle naar voren gebrachte klachten heeft betrokken bij de medische beoordeling. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aspecten van de medische situatie van appellante heeft gemist. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellante op 23 november 2022 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 31 mei 2023 voldoende toegelicht waarom de in beroep overgelegde stukken niet tot een ander oordeel leiden. De informatie van de gemeente in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geeft geen inhoudelijk beeld van de medische situatie van appellante. Het toekennen van bepaalde voorzieningen vindt bovendien plaats aan de hand van een ander beoordelingskader dan dat van de Wet WIA en maakt niet dat er meer beperkingen ten aanzien van arbeid zijn. De aangeboden ondersteuning past verder in het beeld van de bestaande beperkingen. De overige stukken bestaan uit afspraakbevestigingen en informatie van de huisarts die in de bezwaarfase beoordeeld is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft opgemerkt dat uit de afspraakbevestiging van het behandelcentrum voor overgewicht en obesitas niet kan worden opgemaakt dat sprake is van objectieve problematiek waarvoor beperkingen aanwezig zijn op de datum in geding. Ook over de astma wordt geen aanvullende informatie aangeleverd en zijn er geen objectieve gegevens om beperkingen aan te nemen voor de geur van textiel, lijm of etenswaren. Verder worden geen objectieve nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven om meer beperkingen in de statische of dynamische belastbaarheid aan te nemen. Het potentiële neveneffect van medicatiegebruik is verdisconteerd onder persoonlijk risico. Ook de aanwezigheid van vleesbomen geeft op zichzelf geen aanvullende beperkingen in het functioneren. De rechtbank heeft tot slot overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante.
Het standpunt van appellante
3.1.
Appellante is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar niet lichamelijk heeft onderzocht. Appellante vindt het onbegrijpelijk dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dat over de astma geen medische informatie is aangeleverd, maar heeft nagelaten om het verband tussen haar obesitas en astma en de aanwezigheid van vleesbomen en het feit dat ze hierdoor chronisch buikpijn ervaart nader te onderzoeken. Volgens appellante heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de uit haar lichamelijke en psychische klachten voortkomende beperkingen onderschat. Appellante kan de redenering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de Wmo een ander beoordelingskader heeft niet volgen, omdat het bij zowel het bij beide wetten gaat om de medische gesteldheid. Appellante heeft gesteld dat de mate van obesitasklachten kennelijk dusdanig is dat opnieuw medische hulp geboden was. Appellante heeft aangevoerd dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet bij de beoordeling lijkt te hebben betrokken dat zij op 20 september 2024 vanwege GERD-klachten een gastric bypass operatie heeft gehad. Verder heeft zij erop gewezen dat haar psychische klachten blijvend zijn gebleken, omdat behandeling ervan niet heeft geholpen, en dit de beoordeling ook anders zou moeten maken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante brieven uit de jaren 2017 en 2018 en van 18 juli 2023 en 29 mei 2024 van het behandelcentrum voor overgewicht, operatieverslagen van 24 januari 2018 en van 20 september 2024 van het Bravis ziekenhuis, informatie van 7 december 2023 van de psycholoog, van 20/21 november 2024 van de spoedeisende hulp arts, van 4 december 2024 van de huisarts, van 3 januari 2025 van de uroloog en van 26 juni 2025 van de verpleegkundig specialist pijngeneeskunde overgelegd. Appellante heeft de Raad verzocht om een onafhankelijke deskundige in te schakelen.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen, onder verwijzing naar rapporten van 6 februari 2024 en 7 juli 2025 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de beëindiging van de WIA-uitkering van appellante in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
Zorgvuldigheid medisch onderzoek
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het onderzoek van de artsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. In zijn uitspraak van 18 januari 2023 [1] heeft de Raad geoordeeld dat de beoordeling van de vraag welke onderzoeksactiviteiten moeten worden verricht (onder meer) afhankelijk is van de medische situatie van betrokkene, de gronden in bezwaar en de vraag of in de primaire fase sprake is van een gebrek dat moet worden hersteld. Ook heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat een spreekuur meestal in fysieke vorm zal plaatsvinden, maar dat ook een spreekuur dat telefonisch of met behulp van een beeldbelverbinding is verricht een spreekuurcontact kan zijn. Ook bij een dergelijk spreekuur geldt onverkort dat sprake moet zijn van een zorgvuldig onderzoek, en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zal moeten kunnen motiveren waarom in bezwaar van een fysiek lichamelijk en/of psychisch onderzoek is afgezien.
4.4.
In de primaire fase heeft een dossierstudie en een telefonisch spreekuur met een verzekeringsarts plaatsgevonden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante psychisch onderzocht op het spreekuur van 5 september 2022, was aanwezig bij de hoorzitting van 16 januari 2023 en heeft in zijn rapport van 6 februari 2024 inzichtelijk gemotiveerd waarom is afgezien van een lichamelijk onderzoek in bezwaar. Op dat moment bestond er volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding voor een gericht lichamelijk onderzoek. De obesitas- en luchtwegproblematiek was al bekend. De buik/flankpijn is volgens het huisartsdossier niet te verklaren vanuit urologisch perspectief (stabiele onderpoolssteentjes) en in beginsel geeft de aanwezigheid van myomen in de baarmoeder geen specifieke beperkingen in arbeid.
Medische beoordeling
4.5.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling. In verband met de luchtwegproblematiek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in bezwaar beperkingen aan de FML toegevoegd op het gebied van de pulmonale belastbaarheid en specifieke allergieën. Er is geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit verband te weinig beperkingen heeft aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er in zijn rapport van 6 februari 2024 op gewezen dat in het huisartsdossier is vermeld dat appellante geen obstructieve longfunctiebeperking heeft. Er is ook geen aanknopingspunt voor het oordeel dat voor de overige lichamelijke klachten en de psychische problematiek te weinig beperkingen zijn aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de obesitasproblematiek geen aanleiding vormde om per datum in geding (extra) beperkingen ten opzichte van normaal functioneren in arbeid aan te nemen. In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat dit ook geldt voor de restklachten van de maag na de verder geslaagde operatieve ingreep (de lap sleeve gastrectomie van 24 januari 2018). Het oordeel van de rechtbank over het toetsingskader van de Wmo-indicatie wordt onderschreven. Daargelaten dat de medische onderbouwing van de Wmo-indicatie ontbreekt, is vooral van belang dat voor het toekennen van een Wmo-indicatie andere criteria gelden dan voor de toekenning van een uitkering op grond van de Wet WIA.
4.6.
De in hoger beroep ingebrachte medische stukken leiden niet tot een ander oordeel. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn conclusie dat deze stukken geen wezenlijk ander beeld geven van de medische situatie op 23 november 2022 (de datum in geding). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat hij bij de beoordeling in bezwaar is uitgegaan van psychische klachten op basis van angststoornis en een depressieve stoornis, die gedeeltelijk in remissie was. In verband hiermee zijn beperkingen aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn reactie dat aan de belastbaarheid op datum in geding niet afdoet dat, omdat de behandeling appellante niet baatte, deze eind 2023 is stopgezet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft er verder op gewezen dat de in hoger beroep ingebrachte brieven van het behandelcentrum voor overgewicht en obesitas en het Bravis een meer gedetailleerd beeld geven van de maagverkleiningsoperatie begin 2018. Daaruit blijkt onder dat appellante na de operatie refluxklachten (GERD), oftewel zuurbranden, ontwikkelde. Hoewel dit volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep invoelbaar vervelend is, komen hier op datum in geding geen specifieke beperkingen uit naar voren ten opzichte van het verrichten van arbeid. De mate van overgewicht zelf vormde op dat moment geen beperkingen voor het verrichten van arbeid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft verder toegelicht dat uit de overgelegde informatie blijkt dat er in 2024 pijnklachten bestonden bij groeiende nierstenen waarvoor in 2025 een ingreep plaatsvond. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep kan op de datum in geding aan de nierstenen en hun omvang op beeldvormend onderzoek nog geen klinische betekenis toegekend. Er is geen aanknopingspunt voor twijfel aan deze inzichtelijke gemotiveerde reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.7.
Omdat twijfel aan de medische beoordeling ontbreekt, bestaat er geen aanleiding over te gaan tot benoeming van een deskundige.
Arbeidskundige beoordeling
4.8.
De rechtbank heeft ook terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende en inzichtelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies passend zijn voor appellante.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt krijgt appellante geen vergoeding voor haar proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman in tegenwoordigheid van A.M. Korver als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025.
(getekend) E.W. Akkerman
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

Voetnoten

1.CRvB 18 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:99.