ECLI:NL:CRVB:2025:117

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
16 januari 2025
Zaaknummer
24/599 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens niet-betaling griffierecht en ontbreken aangevallen uitspraak

Op 16 januari 2025 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak met nummer 24/599 WIA. Het hoger beroep van appellant is niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat het griffierecht van € 138,- niet is betaald en dat er geen aangevallen uitspraak is overgelegd bij het ingediende beroepschrift. Appellant is herhaaldelijk gewezen op de verplichting om het griffierecht te betalen en om een kopie van de aangevallen uitspraak te overleggen, maar heeft hierop niet gereageerd. De Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift niet voldoet aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht, waardoor het hoger beroep niet inhoudelijk kon worden behandeld. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door J.D. Streefkerk, met A. Giesen als griffier. Tegen deze uitspraak staat een mogelijkheid tot verzet open voor belanghebbenden binnen zes weken na verzending van het afschrift.

Uitspraak

Datum uitspraak: 16 januari 2025
24/599 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:54 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht
Partij:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een onbekend gebleven uitspraak.

OVERWEGINGEN

Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat het beroepschrift wordt ondertekend en ten minste een omschrijving van het besluit waartegen het beroep is gericht bevat. In het tweede lid is bepaald dat bij het beroepschrift zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft, wordt overgelegd. Ingevolge artikel 6:24 van de Awb zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
In artikel 8:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat van de indiener van het beroepschrift een griffierecht wordt geheven. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Bij brief van 18 april 2024 is appellant erop gewezen dat een griffierecht van € 138,- is verschuldigd, en is medegedeeld dat dit bedrag uiterlijk 28 dagen na de dag van verzending van de brief op de in die brief genoemde bankrekening moet zijn bijgeschreven.
Bij aangetekende brief van 19 mei 2024 is appellant nogmaals gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en is medegedeeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de datum van deze brief op de in die brief genoemde bankrekening dient te zijn bijgeschreven dan wel contant moet zijn betaald. Daarbij is erop gewezen dat als het griffierecht niet tijdig wordt betaald, appellant er rekening mee moet houden dat het (hoger) beroep niet inhoudelijk behandeld kan worden.
De aangetekende brief van 19 mei 2024 is op 11 juni 2024 retour binnengekomen bij de Raad.
Het griffierecht is niet betaald. Reeds hierom is het hoger beroep niet ontvankelijk.
Daarnaast is bij het ingediende beroepschrift geen aangevallen uitspraak overgelegd. Evenmin is uit dit beroepschrift af te leiden tegen welke uitspraak het is gericht. Zo ontbreekt de datum van de uitspraak en is ook niet duidelijk welk bestuursorgaan de andere (verwerende) partij is.
Bij brief van 13 maart 2024 heeft de Raad appellant verzocht binnen vier weken een kopie te zenden van de aangevallen uitspraak.
Appellant heeft niet op deze brief gereageerd.
Bij brief van 15 april 2024 heeft de Raad appellant in herinnering gebracht van de brief van 13 maart 2024 en is appellant verzocht binnen twee weken te reageren.
Appellant heeft ook op deze brief niet gereageerd.
Bij aangetekende brief van 30 april 2024 heeft de Raad appellant de brieven van
13maart 2024 en 15 april 2024 nogmaals in herinnering gebracht, waarbij appellant een termijn van vier weken is gegeven om alsnog de kopie van de aangevallen uitspraak toe te zenden. Daarbij is erop gewezen dat als appellant niet tijdig een kopie van de aangevallen uitspraak indient, appellant er rekening mee moet houden dat zijn zaak niet inhoudelijk zal worden behandeld.
De aangetekende brief van 30 april 2024 is op 21 mei 2024 retour binnengekomen bij de Raad, waarna de Raad bij brief van 28 mei 2024 appellant de brieven van
13maart 2024, 15 april 2024 en 30 april 2024 per gewone post heeft toegezonden. Daarbij is appellant medegedeeld dat met deze toezending geen nieuwe termijn is gaan lopen.
De Raad heeft niets meer van appellant vernomen en kan niet vaststellen tegen welke uitspraak het hoger beroep is gericht, omdat dit niet uit het beroepschrift kan worden opgemaakt.
Op grond van de beschikbare gegevens kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. Het hoger beroep is kennelijk niet-ontvankelijk, zodat zonder verder onderzoek kan worden beslist.
Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door J.D. Streefkerk, in tegenwoordigheid van A. Giesen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2025.
(getekend) J.D. Streefkerk
(getekend) A. Giesen
Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de verzending van het afschrift van deze uitspraak schriftelijk verzet doen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA UTRECHT. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld te worden gehoord.