ECLI:NL:CRVB:2025:1165

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
24/2568 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, woonachtig in Polen, heeft in hoger beroep gesteld dat hij meer (medische) beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 30 juli 2025, waarbij de rechtbank Midden-Nederland eerder op 7 oktober 2024 het beroep van appellant ongegrond had verklaard. De Raad oordeelt dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend, omdat de medische beoordeling zorgvuldig is uitgevoerd en er geen objectief-medische gegevens zijn die de psychische klachten van appellant onderbouwen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de FML van 22 maart 2023 juist is. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, omdat het hoger beroep niet slaagt.

Uitspraak

24/2568 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 oktober 2024, 24/571 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] , woonachtig in Polen (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 30 juli 2025
SAMENVATTING
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv appellant per 23 mei 2023 terecht geen WIAuitkering heeft toegekend, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer (medische) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering aan appellant heeft toegekend.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. M.Y. van Oel, advocaat, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 21 juni 2025. Voor appellant is mr. Van Oel verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.J.M.M. de Poel.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als bakkerijmedewerker voor 38 uur per week. Op 25 mei 2021 heeft hij zich ziekgemeld met forse energetische beperkingen
.Nadat appellant een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had ingediend, heeft onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 maart 2023. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens voor appellant functies geselecteerd. Het Uwv heeft bij besluit van 19 april 2023 geweigerd appellant met ingang van 23 mei 2023 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 14 december 2023 (bestreden besluit) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hieraan liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een tweetal functies laten vervallen en twee nieuwe functies daarvoor in de plaats gesteld. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 17,53%.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv het medisch onderzoek zorgvuldig heeft uitgevoerd. De verzekeringsarts heeft dossieronderzoek gedaan en appellant op het spreekuur gezien en daarbij een lichamelijk en psychisch onderzoek uitgevoerd.
2.2.
Ook inhoudelijk heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv voldoende rekening gehouden met de gezondheidsproblemen en de beperkingen van appellant. De verzekeringsartsen hebben de informatie van de behandelend sector meegenomen in de beoordeling. Anders dan appellant heeft aangevoerd, is rekening gehouden met de heupklachten van appellant. In de FML zijn beperkingen opgenomen voor fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische houdingen en werktijden. De stelling van appellant dat zijn beperkingen zijn onderschat is onvoldoende om de rechtbank te laten twijfelen over de juistheid van de vastgestelde beperkingen.
2.3.
Omdat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de FML van 22 maart 2023 juist is, bestaat er ook geen reden om appellant te volgen in zijn standpunt dat de voorgehouden functies niet geschikt zijn omdat hij verdergaand beperkt is.
Het standpunt van appellant
3.1.
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn beperkingen. Zo is geen rekening gehouden met de mentale klachten van appellant. Door de wachtlijst was behandeling nog niet gestart, maar dat betekent niet dat appellant geen klachten had. Verder is aangevoerd dat de bedrijfsarts de problematiek van appellant ernstiger heeft inschat.
Het standpunt van het Uwv
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit over de weigering van de WIA-uitkering in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen, te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek. Beide aspecten worden hieronder besproken.
4.2.
De rechtbank heeft de beroepsgronden van beroep besproken. Het oordeel van de rechtbank en de overwegingen van de rechtbank die tot dat oordeel hebben geleid worden volledig onderschreven. Daaraan wordt het volgende toegevoegd.
Medische beoordeling
4.3.
De beroepsgrond van appellant dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn psychische klachten slaagt niet. Zoals ter zitting besproken, zijn er geen objectief-medische gegevens voorhanden waaruit blijkt van psychische beperkingen rond de datum in geding. Er bestaat dan ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling door het Uwv.
Arbeidskundige beoordeling
4.4.
Uit 4.3 volgt dat er geen aanleiding is om de voorgehouden functies medisch niet passend te achten.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de weigering appellant een WIA-uitkering toe te kennen in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door F.M. Rijnbeek, in tegenwoordigheid van D. Semiz als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2025.
(getekend) F.M. Rijnbeek
(getekend) D. Semiz