ECLI:NL:CRVB:2025:1149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2025
Publicatiedatum
5 augustus 2025
Zaaknummer
23/492 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.T.H. Zimmerman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens gebrek aan procesbelang en schade

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen. Appellant had bijzondere bijstand aangevraagd voor griffierechten in zes beroepsprocedures, maar het college heeft dit bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat appellant de gevraagde bijstand heeft ontvangen. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant geen procesbelang heeft, aangezien hij het gevraagde heeft gekregen en er geen concrete schade is aangetoond. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt, en dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand blijft. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht, omdat het hoger beroep niet succesvol was.

Uitspraak

23/492 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 januari 2023, 22/431 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen (college)
Datum uitspraak: 22 juli 2025

SAMENVATTING

Deze zaak gaat om een bezwaar dat niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het ontbreken van belang. Met het college en de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant geen belang heeft, omdat hij de gevraagde bijzondere bijstand heeft gekregen. Daarnaast vindt de Raad het op voorhand onaannemelijk dat appellant schade heeft geleden, omdat appellant de schade niet heeft geconcretiseerd.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 10 juni 2025. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. V. Djordjevic.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant heeft op 9 september 2021 bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet voor de kosten van griffierecht in zes beroepsprocedures bij de rechtbank tot een bedrag van, in totaal, € 294,-. Met een besluit van 18 oktober 2021 heeft het college bijzondere bijstand voor de gevraagde kosten toegekend. Tegen dat besluit heeft appellant bezwaar gemaakt, omdat het college pas op de aanvraag heeft beslist een dag na het verstrijken van de termijn waarbinnen appellant het griffierecht had moeten betalen.
1.2.
Met een besluit van 21 januari 2022 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 18 oktober 2021 niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van voldoende procesbelang. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat aan appellant is toegekend wat hij heeft aangevraagd.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard. Wat hij daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
4.1.
Appellant heeft, samengevat weergegeven, aangevoerd dat hij schade heeft geleden en dat het bezwaar om die reden ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard vanwege het ontbreken van belang. Als het aan het college had gelegen waren de zes beroepsprocedures niet inhoudelijk behandeld. Dat zij wel inhoudelijk zijn behandeld komt doordat hij zelf het griffierecht heeft betaald, terwijl hij dat eigenlijk niet kon. Deze beroepsgrond slaagt niet. Daartoe is het volgende van belang.
4.1.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens vaste rechtspraak bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. [1] In deze zaak staat vast dat appellant in materiële zin geen beter resultaat kan bereiken. Het college heeft immers overeenkomstig de aanvraag van appellant bijzondere bijstand verleend voor het griffierecht in zes beroepsprocedures.
4.1.2.
Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven als de betrokkene een uitspraak wenst met het oog op een verzoek om schadevergoeding. Dan is echter wel vereist dat het bestaan van schade als gevolg van de besluitvorming niet op voorhand onaannemelijk is. Ook dit volgt uit eerdere rechtspraak. [2] In het geval van appellant is hier niet aan voldaan. Appellant heeft naar voren gebracht dat het college niet binnen de termijn waarbinnen hij het griffierecht heeft moeten voldoen op zijn aanvraag heeft beslist. Dat appellant hierdoor schade heeft geleden, heeft hij echter niet geconcretiseerd. Dit kan, anders dan appellant heeft aangevoerd, in ieder geval niet de inzet zijn van de bedragen aan bijzondere bijstand die in die zes beroepsprocedures aan de orde waren. Die procedures zijn immers inhoudelijk door de rechtbank behandeld en afgedaan. Bij gebreke van enig concreet gegeven over mogelijke schade in de voorliggende procedure, is op voorhand onaannemelijk dat appellant als gevolg van het bestreden besluit schade heeft geleden.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd voor zover aangevochten. Dit betekent dat de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar in stand blijft.
6. Omdat het hoger beroep niet slaagt, krijgt appellant geen vergoeding voor zijn proceskosten en het betaalde griffierecht.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.T.H. Zimmerman, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2025.
(getekend) J.T.H. Zimmerman
(getekend) S. van Pelt

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887.