ECLI:NL:CRVB:2025:1147
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering wegens onvoldoende arbeidsongeschiktheid na TIA/CVA
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uwv om appellant een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voor het laatst als algemeen medewerker werkte, heeft zich ziekgemeld met lichamelijke klachten, waaronder een hersenaandoening (TIA/CVA). Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft het Uwv vastgesteld dat appellant niet meer geschikt is voor zijn laatste werk en heeft hij vijf andere functies geselecteerd. Appellant is van mening dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en kan daarom de geselecteerde functies niet vervullen. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, wat appellant in hoger beroep aanvecht. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en komt tot de conclusie dat het Uwv terecht geen WIA-uitkering heeft toegekend. De Raad oordeelt dat het onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en laat de weigering van de WIA-uitkering in stand.