ECLI:NL:CRVB:2025:1145
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering van appellante door het Uwv
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die een ZW-uitkering ontving, was van mening dat haar uitkering ten onrechte was beëindigd per 6 februari 2024. Het Uwv had haar uitkering beëindigd op basis van een medische beoordeling die aangaf dat zij weer in staat was haar eigen werk te verrichten. Appellante stelde dat zij door haar medische beperkingen niet in staat was om te werken en dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was uitgevoerd. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard en het besluit van het Uwv in stand gelaten. De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting op 18 juni 2025, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat en het Uwv door een vertegenwoordiger. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat er geen reden was om te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsartsen. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de beëindiging van de ZW-uitkering bleef in stand. Appellante kreeg geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.