ECLI:NL:CRVB:2025:114
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van zorgaanvraag op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) door het CIZ
In deze zaak gaat het om de afwijzing door het CIZ van de aanvraag van appellante voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Appellante, geboren in 1968, heeft meerdere somatische aandoeningen, waaronder diabetes, en heeft als gevolg van herseninfarcten minder kracht in haar linkerlichaamshelft. Daarnaast is zij slechtziend en lijdt zij aan een persisterende depressieve stoornis. Op 15 februari 2022 heeft appellante een aanvraag ingediend voor zorg, maar het CIZ heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 28 maart 2022, dat na bezwaar is gehandhaafd op 4 november 2022. Het CIZ concludeerde dat appellante in de te beoordelen periode geen blijvende behoefte had aan permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid, zoals vereist in artikel 3.2.1 van de Wlz.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarna appellante hoger beroep heeft ingesteld. Tijdens de zitting op 5 december 2024 heeft appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. D. Gürses, aangevoerd dat het onderzoek van het CIZ onzorgvuldig was en dat zij wel degelijk een blijvende behoefte heeft aan zorg. De Raad heeft echter geoordeeld dat het CIZ zorgvuldig heeft gehandeld en dat appellante niet heeft aangetoond dat zij in de te beoordelen periode niet in staat was om op relevante momenten hulp in te roepen. De Raad heeft de beroepsgrond van appellante verworpen en het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak van de rechtbank blijft daarmee in stand, en appellante krijgt geen vergoeding van proceskosten of griffierecht.